"Wat betreft de Saoedi-Amerikaanse betrekkingen, het Witte Huis zou de ‘Witte Tent' genoemd moeten worden." - Mohammed Al-Khilewi, een Saoedische diplomaat die over is gelopen naar de Verenigde Staten[1]
Bekijk twee symbolische momenten in de Amerikaans-Saoedische betrekkingen, namelijk het bezoek van de leider van het ene land aan het land van de ander. In november 1990 ging president George H. W. Bush naar de Golfregio met zijn vrouw en een aantal topmensen van de Amerikaanse Staten-Generaal om Thanksgiving te vieren met de 400.000 troepen die in Saoedi-Arabie zijn gestationeerd om het land tegen een Iraakse invasie te beschermen. Toen de Saoedische autoriteiten hoorden dat de president van plan was voor te gaan in het dankgebed voor de feestmaaltijd, protesteerden ze; Saoedi-Arabie kent maar een religie, zeiden ze, en dat is islam. Bush gaf toe, en hij en zijn entourage vierden het feest aan boord van de U.S.S Durham, een amfibie vrachtschip dat in internationale wateren voor anker ligt
Toen kroonprins Abdallah, de officieuze leider van Saoedi-Arabië, in april 2002 op het punt stond door Texas te reizen om een bezoek te brengen aan President George W. Bush, ging er een groep vooruit om te praten met de manager van het vliegveld in Waco (dat de ranch van de president bedient). Ze vertelden hem dat ze geen vrouwen aanwezig wilden hebben op het platform en dat er ook geen vrouwen tegen het vliegtuig mochten praten." [2] De Federal Aviation Administration ging op dit verzoek in en gaf het door aan drie andere FAA punten op de route van die prins. Ook deze willigden het verzoek in. Toen er later navraag naar werd gedaan, ontkenden zowel de FAA als het Ministerie van Buitenlandse Zaken, net als de minister van Buitenlandse Zaken van Saoedi-Arabië categorisch dat er ooit zo'n verzoek was gedaan..
De betekenis van deze incidenten is duidelijk: Officiele Amerikanen in Saoedi-Arabië draaien zich in allerlei bochten om de Saoedi's te plezieren, en officiele Amerikanen in de Verenigde Staten doen dat net zozeer. En het gaat hier niet alleen om reis-etiquette; er zijn net zo makkelijk voorbeelden van dezelfde onderdanigheid te vinden op het gebied van energie, veiligheid, religie en persoonlijke status. De Saoedi's bepalen de voorwaarden van deze bilaterale relatie routinematig. Al tientallen jaren tonen Amerikaanse regeringsvertegenwoordigers zich onderdanig en doen zoveel ongewone en onnodige concessies aan de Saoedi's, de indruk gewekt wordt dat er iets veranderd is, en dat beide partijen vergeten zijn wie de grote macht is en wie de minder grote. Ik zal deze claim eerst documenteren, er daarna een uitleg voor geven, en besluiten met een aanbeveling wat betreft het beleid.
Onderdanigheid op Kleine Schaal
Het feit dat de VS de Saoedi normen accepteert is met name duidelijk als het gaat over de behandeling van vrouwen, kinderen, christenen en joden.
VROUWEN
De regering van de VS accepteert de ongelijke behandeling van vrouwen met betrekking tot Saoedi-Arabië, die ze nergens anders dulden zou. Twee recente voorbeelden laten dat zien:
In 1991 verplichtte het Amerikaanse leger hun in Saoedi-Arabie gestationeerde vrouwelijk personeel de zwarte top-tot-teen abaya te dragen. (Waardoor Saoedi-Arabië het enige land ter wereld is waar van Amerikaans legerpersoneel wordt verwacht dat ze religieus-verplichte kleding aanhebben.) Ook moesten vrouwen achterin de auto zitten, en vergezeld worden door een man als ze de legerbasis verlieten.
In 1995 probeerde Lt. Col. Martha McSally, de hoogst-gerangde vrouwelijke gevechtspiloot in de the U.S. Air Force het systeem van binnenuit te veranderen om een eind te maken aan deze discriminerende behandeling. Zoals ze zei: "Ik ben gequalificeerd voor leidinggevende posities, en voer operationele vluchten uit in vijandelijk gebied, maar als ik de basis verlaat, geef ik de sleutels aan mijn ondergeschikte mannen, zit achterin de auto en heb een moslimoutfit aan die vreselijk vernederend is."[3] Toen het haar niet lukte het sysyeem van binnenuit te veranderen, trad McSally in 2002 naar buiten met een rechtszaak. Haar klacht behandelt de inbreuk op haar recht van meningsuiting, de scheiding tussen kerk en staat, en discriminatie op basis van sekse. (Mannelijk legerpersoneel kreeg niet alleen geen gelijksoortige eis, maar het wordt ze zelfs specifiek verboden Saoedische kleding te dragen, en niet-militaire vrouwen werkzaam voor de Amerikaanse overheid hoeven geen abaya aan. [4])
Nadat McSally de rechtszaak had aangespannen veranderde het Ministerie van Defensie de regel dat vrouwen de abaya moeten dragen als ze de basis verlaten, daarna werd ook het beleid betreffende de twee andere kwesties veranderd (achterin zitten, mannelijke begeleider hebben). Maar dit waren grotendeels cosmetische veranderingen, want het wordt vrouwen nog steeds "sterk aangeraden" de oude regels te volgen om zo de "gevoelens van het gastland" te sparen. De Amerikaanse regering blijft de abaya's kopen en uitdelen. McSally geargumenteerde dat het "sterke aanraden" van het leger in feite betekent dat er niets verandert, omdat vrouwen die de abaya niet aandoen bang zijn dat het hun carriere kwaad doet, en ze is dus doorgegaan met haar rechtszaak. Uiteindelijk stemde het Huis van Afgevaardigden in mei 2002 unaniem voor het verbod aan het Pentagon "formeel of informeel" de abaya aan te raden en verbood het Pentagon abaya's te kopen. (De Senaat heeft nog niet volgens deze regel gehandeld.)
De zwakke politiek van de uitvoerende overheden vis-a-vis vrouwenrechten heeft ook invloed op particuliere bedrijven, die vrouwen ook discrimineren. Amerikaanse zakenlieden en diplomaten in Riyadh
zeggen dat de grootste Amerikaanse bedrijven in Saoedi Arabië -ExxonMobil, ChevronTexaco en Boeing- geen vrouwen in dienst nemen. Een aantal andere Amerikaanse bedrijven, waaronder Citibank, Saks Fifth Avenue, Philip Morris en Procter & Gamble, hebben wel vrouwen in dienst, maar die werken in van mannen afgescheiden kantoren, volgens Saoedisch gebruik. De Saoedi's maken het indienstnemingsbeleid van de meer dan 100 Amerikaanse bedrijven daar niet openbaar, maar Amerikaanse zakenlieden zeggen dat, voorzover zij weten, al die bedrijven de Saoedische gebruiken handhaven, opdat hun investeringen niet in gevaar komen.
Een westerse diplomaat klaagt erover dat Amerikaanse zakenlieden met lege smoesjes komen, zoals de regelgeving in een plaatselijke wet, of dat er geen plaats is voor de vrouwen om te zitten, of dat er geen damestoilet is, en concludeert: "Het is hier net zoals het in Zuid-Afrika was."[5]
KINDEREN
Het patroon van Saoedi vaders die hun kinderen uit de VS ontvoeren en ze daar vasthouden, met volledige goedkeuring van de Saoedi authoriteiten, raakt tenminste 92 kinderen van Amerikaanse moeders en Saoedi vaders per jaar, en wellicht meer. In ieder schrijnend geval heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken gereageerd met een zwakheid die aan hielenlikkerij grenst. Om precies te zijn, het heeft de Saoedische wet geaccepteerd die de vader de bijna-totale controle over de bewegingsvrijheid en activiteiten van zijn vrouw (of vrouwen) en kinderen geeft. Het ministerie heeft geen serieuze pogingen gedaan om haar ontstemming over deze zaken te laten blijken, laat staan echt geprobeerd om de kinderen vrij te krijgen, die daar zijn tegen de wil van hun Amerikaanse familie.
Hier zijn drie gevallen die genoemd werden tijdens een hoorzitting van het Huis van Afgevaardigden in 2002, georganiseerd door Afgevaardigde Dan Burton (Republikein, Indiana):
Alia (geb. 1979) and Aisha (geb.1982) al-Gheshayan zijn twee meisjes geboren in de Verenigde Staten en in 1986 door hun vader, Khalid al-Gheshayan, ontvoerd naar Saoedi Arabië in 1986, in strijd met de maatregel van de rechtbank. Tot augustus jongstleden mochten ze Saoedi Arabië niet verlaten, en hun moeder, Pat Roush, heeft in die vele jaren maar een paar minuten de tijd gekregen om ze te bezoeken. Beide meisjes zijn nu volwassen en uitgehuwelijkt, maar ook als vrouwen mogen ze het land niet verlaten zonder de bescherming van hun mannelijke voogd – dat was eerst hun vader, en nu hun echtgenoten.[6] Een ambassadeur van de VS in Saoedi Arabië (Walter Cutler) heeft geprobeerd de kinderen vrij te krijgen, maar werd teruggeroepen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en verordonneerd "onpartijdig" te blijven, waarop er een eind kwam aan zijn pogingen.[7] Een tweede ambassadeur (Hume Horan) bracht de kwestie naar voren bij een hoge Saoedi ambtenaar maar werd vlak daarna teruggeroepen naar Amerika wegens klachten van de Saoedi's. Een derde ambassadeur (Roy Mabus) beraamde het plan om druk uit te oefenen op de familie Gheshahan om de kinderen vrij te krijgen, maar na zijn vertrek werden alle stappen die hij had ondernomen teruggedraaid.
Rasheed (geb. 1976) and Amjad (geb. 1983) Radwan ziijn een jongen en meisje geboren in de VS die in 1985 met hun ouders naar Saoedi Arabië in 1985 verhuisden. Nadat hun vader,Nizar Radwan, van hun moeder, Monica Stowers, gescheiden was in 1986 weigerde hij toestemming te geven de kinderen met haar mee te laten gaan. Stowers ging vier jaar weg, en kwam in 1990 terug om haar kinderen te halen. Het lukte haar in december van dat jaar toegang tot ze te krijgen en zij en haar kinderen vluchtten naar de Amerikaanse Ambassade waar Stowers ten einde raad hulp zocht. In plaats daarvan gaf de consul-generaal opdracht aan de Marines om de moeder en haar kinderen de ambassade uit te zetten. Daaropvolgend werden de kinderen teruggebracht naar hun vader, en de moeder gevangen gezet. Omdat Rasheed mannelijk was, kon hij Saoedi-Arabie verlaten, wat hij in 1996 dan ook deed, zijn zusje blijft daar vastzitten terwijl ze volwassen aan het worden is.
Yasmine Shalhoub (geb. 1986), een meisje geboren in de VS, werd in 1997 door haar vader naar Saoedi-Arabie ontvoerd. Toen haar moeder, Miriam Hernandez, plannen maakte Yasmine uit haar gevangenschap te bevrijden, maakte de Amerikaanse ambassade haar duidelijk dat ze geen hulp zouden bieden die tegen de wensen van de vader in. Op zichzelf aangewezen lukte het Hernandez in 1999 om Yasmine het land uit te smokkelen, en ze is nu weer in de Verenigde Staten – aar niet dankzij haar diplomatieke vertegenwoordigers.
In al deze gevallen – en in vele andere gelijksoortige- is de Amerikaanse regering bij uitstek niet opgekomen voor de rechten van haar meest kwetsbare staatsburgers.
CHRISTENEN
De regering van de VS onderwerpt zich in Saoedi- Arabië aan beperkingen van christelijke riten die ze overal anders ter wereld volledig onacceptabel zou vinden, te beginnen met met het niet-vieren van Thanksgiving in het Koninkrijk, zoals hierboven vermeld. In 1990 werd het de honderdduizenden Amerikaanse troepen in Saoedi-Arabië verboden formele kerstdiensten te houden op hun militaire basis; het enige wat ze werd toegestaan waren "morele C-woord diensten" op plaatsen die onzichtbaar waren voor de buitenwereld, zoals tenten en eetzalen. Het doel hiervan was dat geen Saoedi hoefde te lijden onder het besef dat christenen aan het bidden waren.[8]
Maar de soldaten konden in 1990-91 tenminste nog kerst vieren, een voorrecht dat normaliter geen Amerikaan voor zaken in Saoedi-Arabie gegund wordt. Timothy Hunter, werkzaam voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 1992 tot 1995, (een zeldzame bron van informatie van binnenuit, - er zijn dan ook maatregelen tegen hem genomen nadat hij aan de bel trok) had de opdracht "toe te zien op, en het coordineren van de "Dinsdag-lezing" op het consulaat in Jeddah – in feite de Katholieke Catacombe."[9] (Hij legt uit dat de diensten in Jeddah op dinsdag in plaats van zondag plaatsvonden, wegens het gebrek aan geestelijken en het feit dat deze op zondag elders nodig waren.) In een artikel in de Middle East Quarterly gaat Hunter in op de methodes die hij moest gebruiken om katholieke kerkgangers te ontmoedigen, en de zelfs nog ergere opties van protestanten:
Als katholieke Amerikanen opbelden en toestemming vroegen om een dienst te bezoeken, was het aan mij ze af te leiden en te doen alsof ik nog nooit gehoord had van de "Dinsdag-lezing." Alleen als iemand bleef bellen en volhield dat zo'n groep wel bestond, kon ik ze ontmoeten en kijken of ze "betrouwbaar" waren... Gedurende mijn tijd daar hebben we eigenlijk niemand toegelaten… Ikzelf had alleen te maken met katholieken. Ik heb later vernomen dat anderen – protestanten, mormonen, joden - helemaal geen gebedsruimte tot hun beschikking kregen op het consulaat. Niet-katholieke Amerikanen werden naar het Britse Consulaat gestuurd, die andere religieuze diensten aanbood, en die veel grotere groepen katholieken toeliet. Maar de G.B-diensten zaten vol, zodat de meeste Amerikaanse gelovigen niets overbleef dan diensten te houden op Saoedisch grondgebied, waardoor ze het risico liepen op potentieel gewelddadige acties van de Mutawa [de zeer gevreesde Saoedische religieuze politie].[10]
JODEN
Wat joden betreft is het probleem niet de vrijheid van godsdienst in Saoedi Arabië; het is simpelweg het Koninkrijk binnenkomen. In ettelijke gevallen gedurende vele jaren hebben vertegenwoordigers van de Amerikaanse regering joodse Amerikanen uitgesloten van posities in Saoedi-Arabië. Hunter legt uit dat er een protocol dat joden belemmert uitgezonden te worden naar het Koninkrijk ondertekend is door de Amerikaanse ambassade in Jeddah en het Saoedische Ministerie van Buitenlandse Zaken, met als resultaat dat de Amerikaanse BuZa geen joodse werknemers naar Saoedi-Arabie stuurt.[11] Selecte topdiplomaten met een joodse achtergrond mogen het land voor officiele zaken kort bezoeken, maar "geen joods-amerikaanse diplomaten met lage of mid-level functies werd toegestaan om gestationeerd te zijn of residentie te hebben in het Koninkrijk", zo zegt Hunter. Hij schrijft:
Toen ik (in 1993) op de afdeling administratie van het "Nabije Oosten en Zuid-Azië" bureau van BuZa in Washington DC werkte, was het de taak van de personeelschef voor werknemers in het buitenland alle namen te screenen van hen, die solliciteerden voor een baan in "KSA" [Koninkrijk Saoedi-Arabië] en alle namen van joodse officieren te ‘vinken' met de letter J, zodat de selectiecomités geen joodse diplomaten zouden selecteren voor dienst in KSA.
Mij werd verteld dat er "al jaren" een diplomatiek protocol tussen de VS en het KSA bestond waarin de twee naties overeenkwamen dat joods-amerikaanse diplomaten niet gestationeerd zouden worden in het KSA. De regering van het KSA had bezwaar tegen het stationeren van Amerikaanse diplomaten die joods waren omdat ze geloofden dat alle joodse mensen, van welke nationaliteit dan ook, beschouwd kunnen worden als Israelische spionnen. Mij werd verteld dat de Amerikaamse regering deze stelling niet had betwist. Ik heb uitgelegd aan de inspecteur-generaal van het bureau Buitenlandse Zaken dat het bestaan van zo'n protocol een indicatie van illegale activiteit is, aangezien geen verdragsbepaling mag worden uitgevoerd zonder de goedkeuring van de Senaat.[12]
De gevolgen van de boycot van joden door de Amerikaanse regering komt af en toe aan het licht. Hoorzittingen van het Congres in 1975 onthulden dat het korps ingenieurs van het Amerikaanse leger en zijn onderaannemers joods (en zwart) personeel uitsloten van projecten in Saoedi-Arabië.[13] Het Ministerie van Financien bracht in 1976 richtlijnen uit om Amerikaanse bedrijven te helpen anti-boycotbepalingen te ontduiken die net in de wet opgenomen waren. Recenter, als voorbereiding op de verdediging in een zaak die tegen het Ministerie was aangebracht door de Boeing Corporation, huurde de Amerikaanse regering CACI Inc.-Commercial ,een aannemer uit Virginia, in om een team naar Saoedi-Arabie te sturen om documenten op microfilm te zetten, een taak die maanden zou gaan duren. Op een vergadering, georganiseerd door de luchtmacht, informeerde kolonel Michael J. Hoover, de hoogste procureur, vertegenwoordigers van het Ministerie van Justitie en CACI Inc.-Commercial, dat joden of mensen met joodse achternamen geen deel uit konden maken van het team at naar Saoedi-Arabië zou gaan om de microfilms te maken. Op deze basis stelde David Andrew (de hoogste werknemer van CACI Inc.-Commercial betrokken bij het microfilmproject) een "operatieplan" op, dat bewerkt werd door Jane Hadden Alperson (Bureau Support Procesvoering, Civiele Afdeling, Justitie) en waarin het "Screening en Selectieproces" onder meer de volgende tekst had:
Geen joden of personeel met joodse achternamen zullen deel uitmaken van het Team Documentenacquisitie wegens de culturele verschillen tussen moslims en joden in de regio...Geen paspoorten met Israelische stempels, als per Saoedi regelgeving.
Toen Justitie en CACI Inc.-Commercial het team huurden om naar Saoedi-Arabië te gaan werd er "tenminste één persoon uit de VS een plaats geweigerd op basis van religie of nationale origine."
Na een klacht van de Anti-Defamation League stelde het Bureau Naleving Antiboycot van het Ministerie van Handel een onderzoek in, dat (ongewoon lang) anderhalf jaar duurde. Het bureau kwam tot een schikking op 27 februari 1997, waarbij CACI Inc.-Commercial en de hoofdrolspelers van de instituties (Hoover, Alperson en Andrew) instemden met een schikking. De individuele personen werd boetes opgelegd en CACI-Commercial betaalde $15.000. Hoover kreeg ook een berisping. De luchtmacht en het Ministerie van Justitie "kwamen overeen maatregelen te treffen om een vergelijkbaar voorval in de toekomst te voorkomen"[14] De wrange reactie van de New York Daily News was: "De luchtmacht en Justitie hebben zich verontschuldigd en beloofd zich aan de wet te houden. Dat is een troost, aangezien Justitie de wet hoort te handhaven."[15]
Net als in het geval over vrouwen, volgen particuliere organisaties daar waar de regering leidt. Joden uitsluiten mag wel tegen de wet zijn in de VS, die verklaart dat " Amerikaanse bedrijven geen beroep [kunnen] doen op de gebruiken van een land of lokale voorkeuren- en stereotypen om discriminatie tegen Amerikaanse staatsburgers te rechtvaardigen" maar het gebeurt toch.[16] Tot 1959 was de Arabian American Oil Co. (ARAMCO) vrijgesteld van de antidiscriminatiewetten van de staat New York en mocht aan potentiele werknemers vragen of ze joods waren, op grond van het feit dat Saoedi-Arabië joden het land niet in laat. Toen deze regeling aangevochten werd, veroordeelde de Hoge Raad van de staat New York deze praktijk smalend: "Ga ergens anders naar toe om uw Arabische meester te dienen – maar niet in de staat New York", en instrueerde de Commissie Antidiscriminatie erop toe te zien dat het besluit tegen ARAMCO werd doorgevoerd.[17]
World Airways, dat zich beroemt op het vervoeren van "pelgrims uit meer moslimlanden naar het Islamitische Heilige Land dan alle airlines in de wereld" werd in 1975 aangeklaagd wegens het eisen van "een brief van een kerk als bewijs van lidmaatschap, of bewijs van doop of huwelijk in een kerk" van werknemers die naar Saoedi Arabië reisden. Rond dezelfde tijd sloot Vinnel Corporation personeel uit dat "contacten of belangen" had in landen die niet erkend werden door het Koninkrijk.[19]
In 1982 klaagden twee cardiovasculair anesthetisten (Lawrence Abrams and Stewart Linde) hun werkgever, Baylor College of Medicine, aan voor discriminatie, omdat ze werden uitgesloten van een uitwisselingsprogramma met het Koning Faisal Ziekenhuis in Saoedi Arabië vanwege het feit dat ze joods waren. De zaak kwam voor de rechter en in 1986 gaf het Hof van Beroep de dokters gelijk, concluderende dat "het college joden opzettelijk uitsloot van het nuttige en educatieve rotatieprogramma in het Faisal Ziekenhuis." Het hof veronderstelde dat de actie van Baylor tenminste gedeeltelijk gemotiveerd was door "de wens, hun lucratieve Saoedische begunstigers zich niet in het harnas te jagen." [20]
ANDERE ISSUES
De federale overheid stelt Riyadh gerust door angstvallig te coopereren met de Saoedische censuur van post van in het koninkrijk wonende Amerikanen:
Post gestuurd naar Amerikaans leger- en overheidspersoneel komt het met Amerikaans militair transport het koninkrijk binnen, en Amerikaanse ambtenaren in Saoedi Arabië voldoen aan Saoedische wensen door Kerstbomen, kerstdecoraties en andere symbolen van het feest te confisceren en weg te gooien. Ze nemen kerstkaarten in beslag die gestuurd zijn naar (meestendeels niet-ambtelijke) Amerikanen die hun post in een postbus ontvangen, en halen zelfs postzegels van de envelop af als er een religieuze scene op staat.
Het komt dan ook niet als een verrassing te horen dat Ron Mayfield Jr. (die acht jaar in Saoedi-Arabië werkzaam was voor het Korps Ingenieurs, de ARAMCO, en de Raytheon Corp) toen hij werkte voor Raytheon, de censor een foto van zijn grootmoeder op haar 95e verjaardag in beslag nam, aangezien de foto in strijd was met het (episodische) Saoedische verbod op afbeeldingen van vrouwen. Breder gesteld, vertelt Mayfield:
Op mijn eerste reis naar Saoedi Arabië, toen ik werkte voor het Korps Ingenieurs, kregen de Amerikanen de opdracht alle stickers en foto's van de Amerikaanse vlag te verwijderen... Bij mijn laatste werkgever, die afweerraketten aan de Saoedi's levert, kwamen officieren op inspectie en gelastten de verwijdering van alle familiefoto's van echtgenotes en vrouwelijke kinderen... De douane doorzocht de portemonnee van een vriend en confisceerde een foto van zijn vrouw in korte broek.[21]
De Jeddah-afdeling van wat vroeger de U.S. Information Service heette, een kantoor dat over de presentatie van het officiele Amerikaanse gezichtspunt ging, en vijandige berichten moest tegenspreken, werd volgens Hunter "bijna geheel bemand door non-VS-staatsburgers uit het Midden-Oosten, velen van hen niet Amerika-vriendelijk als het ging om waarden en beleid.Het bureau spande zich niet in om de systematische, wijdverspreide leugens over Amerika in de Saoedische media tegen te spreken. In een paar gevallen gaf de USIS in zelfs misinformatie over de Amerikaanse samenleving uit."[22] De openbare bibliotheek van de USIS had geen boeken die kritisch tegenover het koninkrijk stonden, noch andere boeken die "te gevoelig" lagen bij de Saoedi's. (zoals "gezondheid voor het hele gezin" boeken.) De enige boeken waar joden in voor kwamen, vertelt hij, waren "een joods kookboekje" en een groot aantal antisemitische werken, waaronder de Protocollen van de Wijzen van Zion.[23]
Het krachteloze beleid van de VS is ook duidelijk op andere gebieden: de overheid vecht niet voor de toelating van Amerikaanse academici of media tot het koninkrijk; ze vecht de Saoedische weigering, Amerikaanse onderzoekers archaeologisch onderzoek te laten doen niet aan; en ze geeft maar weinig hulp aan die ongelukkige Amerikanen die verstrikt raken in het Saoedische rechtssysteem (soms al voor wat blikschade).
In tegenstelling daarmee– en dit op zich is al een dankbaar onderwerp – draaien Buitenlandse Zaken en andere ministeries zich in allerlei bochten voor het koninkrijk, ze doen er bijvoorbeeld alles aan om de details betreffende Saoedische investeringen in de VS geheim te houden. En wanneer in Amerika wonende Saoedische staatsburgers met de wet in aanraking komen (over het algemeen voor verscheidene vormen van herrieschopperij, sexuele intimidatie en het houden van slaven), krijgen ze vaak diplomatieke immuniteit om vervolging te voorkomen, om daarna snel het land uitgeholpen te worden. Bijvoorbeeld, een voormalige VS- ambassadeur in Riyadh werd in april 1982 door zijn bazen naar Miami gestuurd om ervoor te zorgen dat een Saoedische prins niet in de gevangenis terecht zou komen wegens een confrontatie met de politie, door hem retroactief diplomatieke immuniteit te verlenen. Of toen prinses Buniah al-Saud, een nichtje van koning Fahd, voor mishandeling was aangeklaagd na het van de trap afduwen van haar Indonesische diensmeisje in haar huis in Orlando, Florida, weigerde Buitenlandse Zaken het dienstmeisje gemakshalve een visum, zodat ze niet terug kon komen naar de VS om tegen de prinses te getuigen. Spectaculairder was het vliegtuig vol Bin Ladens dat de VS mocht verlaten direct na 11 septeember 2001, nog voordat ze ondervraagd konden worden.
Het moet opgemerkt worden dat hoewel deze voorbeelden niet direct te maken hebben met hoge politiek, ze meer dan symbolisch belangrijk zijn omdat ze een toon zetten die potentieel grote implicaties heeft. De Amerikaanse overheid steunt - door de islamitische mores van Saoedi-Arabië te steunen - feitelijk een diepe aantasting van de Amerikaanse levensstijl. McSally, de gevechtspiloot, vertelt dat haar een abaya aandoen, haar op de achterbank van de auto laten zitten en haar altijd begeleiding laten hebben, een serieus psychologisch effect heeft op het militaire leven op de basis in Saoedi Arabie, omdat het impliceert dat vrouwen inferieur zijn en ondergeschikt aan mannen.[24]
Onderdanigheid op Grote Schaal
Dezelfde onderdanigheid die bestaat op het lagere, persoonlijke niveau, bestaat ook op het gebied van de internationale politiek. Een paar voorbeelden:
-
Olieproductie- en embargo: het Saoedi energiebeleid van 1973-74 veroorzaakte de grootste economische daling sinds de Depressie; er werd met sussende geluiden en bemiddeling op gereageerd, zonder ook maar een woord over krachtiger acties.
-
Gebrek aan cooperatie bij het vinden van moordenaars van Amerikanen: Amerikaanse vertegenwoordigers accepteerden gedwee dat het koninkrijk in 1995 de (omstreden) verdachten van de moord op vijf Amerikanen executeerde nog voordat Amerikaanse wetshandhavers de kans kregen deze te verhoren. Een jaar later was de respons even mild over het gebrek aan cooperatie in het onderzoek op de moord op Amerikaanse troepen in Khobar Towers. Na 9/11 werd het nog erger, zoals een getuige zegt: "De cooperatie van de Saoedi's toen we probeerden de geldstroom van Al-Qaeda te achterhalen, was ergens tussen minimaal en niks."[25]
-
De spreiding van militante islam.: "Saoedi geld – officieel of niet – financiert een groot deel van de islamitisch-extremistische retoriek- en actie in de wereld van vandaag" merkt afgevaardigde Ben Gilman (Republikein, NY), toendertijd voorzitter van het Bureau Internationale Betrekkingen van de Kamer, op.[26] De aanslag van 11 september 2001 was in principe Saoedisch qua ideologie, personeel, organisatie en financiering – maar de Amerikaanse overheid gaf geen signalen van een revaluatie van hun beleid aangaande Riyadh, laat staan dat ze het idee opperde, de Saoedi's een proces aan te doen voor schadeloosstelling.
-
Militante islamitische instituties in de Verenigde Staten. De Amerikaanse autoriteiten zijn laks geweest over de financiering van deze organisaties. Bijvoorbeeld, federale agenten deden pas in maart 2002 een inval bij 16 onschadelijk overkomende Saoedi-gefinancierde instituten zoals de Graduate School of Islamic and Social Sciences of Leesburg in Virginia. Dit is een wijdversprijd probleem en niet verholpen, zoals een hoofdartikel uit Canada suggereert:
Veel terroristen en terror-rekruten krijgen hun eerste snufje ‘Dood-aan-het-westen' islamitisch extremisme van een Wahhabi imam of centrumleider in Virginia of Londen of, vermoedelijk, Hamilton of Markham (stadjes in Canada), wiens loonstrookje uit Saoedi-Arabië komt. Het hoeft niet nodig te zijn om Saoedi-Arabië aan de ‘Axis of Evil' toe te voegen, of het land binnen te vallen. Maar het zal wel nodig zijn om de Saoedische verspreiding van extremisme bij naam te noemen, als de de oorlog tegen terror willen winnen."[27]
-
Arabisch-Israelisch conflict: De regering Bush heeft gedaan alsof het Abdallah Plan om dit conflict op te lossen een serieuze suggestie is, terwijl het niet alleen volslagen belachelijk is (er wordt geeist dat Israel zich terugtrekt tot de 1967 grenzen) maar ook beledigend (omdat het duidelijk mikt op de demografische overweldiging van Israel). In plaats van diplomatische spelletjes met Riyadh te spelen die niemand overtuigen, zou de regering er de nadruk op moeten leggen dat er onmiddelijk een eind moet komen aan de haatdragende retoriek en de toelagen aan zelfmoordcommando's.
-
Mensenrechten en democratie. De gewoonlijke geengageerdheid van de VS op deze gebieden lijkt te verminderen op het moment dat Saoedi-Arabië wordt genoemd. De schriftelijke verbintenissen die het koninkrijk is aangegaan om de rechten van haar onderdanen te beschermen worden praktisch genegeerd, net als kwesties als het rechtsstaatbeginsel, de vrijheid van meningsuiting en vergadering, het recht te reizen, vrouwenrecht en vrijheid van religie
-
Slikken van beledigingen en bedreigingen. Een beroemd geval uit de jaren 1970, toen Henry Kissinger een staatsdiner bijwoonde dat voor hem gegeven werd door koning Faisal, gaf de toon aan. Kissinger herinnert zich hoe de koning hem vertelde dat
"Joden en communisten nu parallel werkten, samenwerkten, om de beschaafde wereld zoals we die kennen te ondermijnen. Zich niet bewust van mijn [joodse] achtergrond – of mij subtiel in een andere categorie plaatsend- stond Faisal erop dat er voor eens en altijd een eind gemaakt moest worden aan de samenzwering tussen de joden en de communisten. De Midden Oostelijke voorpost van dit complot was de Staat Israel, daar neergezet door bolsjewieken met als doel Amerika van de Arabieren te scheiden."
Kissinger confronteerde Faisal niet, en deed zijn best het hele onderwerp te vermijden door hem te antwoorden met een vraag over de kunst in het paleis.[28]
Recenter, in augustus 2001, schreef kroonprins Abdallah aan President Bush dat
er een tijd komt dat volkeren en naties uiteengaan. We staan op een kruispunt. Het is tijd dat de VS en Saoedi-Arabië naar hun afzonderlijke interesses kijken. De regeringen die de hartslag van het volk niet voelen of er niet erop reageren zal hetzelfde lot treffen als de Shah van Iran.[29]
Op deze agressieve stelling werd niet met een terechtwijzing gereageerd, maar met kalmerende geluiden. En in april 2002 waarschuwde een leidende Saoedi dat om te overleven, het koninkrijk zou overwegen zich aan te sluiten bij Amerika's ergste vijanden: als het noodzakelijk is voor de staat, dat we "rechts van Bin Laden gaan staan, zo zij het; links van Khadaffi, zo zij het; of naar Baghdad vliegen en en Saddam omhelzen als een broer, zo zij het."[30] De verklaring werd breeduit gepubliceerd in de VS maar er waren geen repercussies. En zelfs nog treffender zijn de verslagen van de daaropvolgende topconferentie, die erop wijzen dat Abdallah Bush heeft gewaarschuwd dat als hij niets substantieels won re het Arabisch-Israelische conflict, "onze twee landen hun eigen weg zullen gaan." [31]
Een Kwestie van Geven en Nemen
Wat zit achter dit patroon van onderdanigheid? Waar is het gewoonlijk doortastende nastreven van Ameikaanse belangen? Het is één ding als particuliere bedrijven zich in bochten wringen om de Saoedi's te plezieren (het logo van Starbucks heeft in tegenstelling tot overal, in Saoedi-Arabie geen vrouwenfiguurtje), maar waarom behandelt de Amerikaanse regering het koninkrijk met zoveel ontzag, en op zoveel unieke manieren?
"Olie" is het waarschijnlijk het meest gebruikelijke antwoord, maar dit houdt geen steek. Ten eerste heeft de regering van de VS nooit zo gekropen voor andere grote olieleveranciers als voor Saoedi-Arabië. Ten tweede, de Amerikaans-Saoedische betrekkingen worden al sinds 1945 vooropgesteld, als sinds een stervende Franklin D. Roosevelt de oude koning Ibn Saud ontmoette, en een duurzame deal aanging waarbij Riyadh olie en gas levert aan de VS en de wereld, en Washington veiligheid aan Saoedi-Arabië. Omdat deze deal belangrijker is voor de Saoedi's dan voor Amerika – overleven versus energielevering – kan olie niet het antwoord zijn op de vraag waarom Amerika zich consequent gedraagt als smekeling.
Een andere mogelijke factor is de predispositie van veel Amerikanen ernaar te streven andere de gebruiken en religies van andere volkeren te tolereren, wat in het geval van Saoedi-Arabië dan neerkomt op de totale bedekking van vrouwen, openbare executies en de afwezigheid van zelfs maar de schijn van democratie. Maar het gebrek aan wederzijdsheid van de kant van de Saoedi's, al decennia lang, suggereert dat er ook iets anders gaande is dan alleen vrijheid van geest, want hoe liberaal iemand ook is, niemand houdt zo'n eenzijdige relatie lang vol tenzij er iets tegenover staat.
Een aanwijzing hiervoor is het preventieve karakter van sommige Amerikaanse regeringsmaatregelen. Bekijk deze twee gevallen: de eis dat vrouwelijk militair personeel de abaya droeg, werd opgelegd door Amerikanen, niet door Saoedi's; deze laatsten hebben de kwestie nooit opgebracht. De Saoedische wet eist enkel dat westerlingen zich conservatief kleden, niet dat ze Saoedische kleding moeten dragen. Op dezelfde manier vond het onderzoek re de Air Force-Justice-CACI richtlijnen die joden uitsloot, "geen bewijsmateriaal dat deze restrictie specifiek geeist werd door, verzocht werd door, of zelfs maar bekend was bij de regering van Saoedi-Arabië"[32]
Hetzelfde gedrag is terug te vinden op particuliere instituten. Bekijk weer twee gevallen: in de ARAMCO zaak in 1959 bleek, dat het bedrijf niet gedwongen was joden uit te sluiten, maar dat deed als resultaat van wat het gerechtshof "informele verklaringen van BuZa ondergeschikten" noemde.[33] En vergelijkbaar, het oordeel betreffende het Baylor College of Medicine was dat hoewel functionarissen van het college de twee joodse dokters had geinformeerd over moeilijkheden met het krijgen van visa voor joden, probeerde Baylor dit ‘probleem' nooit te substantieren, wat het hof "de geloofwaardigheid van deze beweringen" deed betwijfelen. Ook vond de rechtbank geen bewijsmateriaal dat de bewering van het college, dat de aversie tegen joodse dokters in Saoedi-Arabie "het feitelijke standpunt van de Saoedische overheid representeerde", ondersteunde. Integendeel, de rechtbank concludeerde dat Michael E. DeBakey, het beroemde hoofd van de universiteit, pas in 1983 "autoritatieve verklaring betreffende de positie van de Saoedi's" had verkregen, meer dan een jaar nadat de dokters de rechtszaak hadden aangespannen. De rechtbank merkte op dat er "geen bewijs [was], dat Baylor zelfs maar geprobeerd had om zich te verzekeren van het officiële Saoedische standpunt in dit geval."[34]
In alle vier gevallen legde een Amerikaan in een leidinggevende positie overenthousiast regels op, waarvan hij dacht dat het de Saoedi's zou plezieren, maar zonder uit te zoeken of deze maatregelen wel vereist waren. Waarom bestaat dit gedragspatroon? Wat spoort overheids- of ziekenhuispersoneel aan, voor de Saoedi's uit te rennen?
De Saoedische ambassadeur in de VS, Prince Bandar bin Sultan, speelde behulpzaam op een antwoord op deze vraag in een verklaring wwarin hij opschepte over zijn succes in het cultiveren van machtige Amerikanen. "Als de reputatie opgebouwd is dat de Saoedis op hun vrienden passen als die uit de regering stappen", observeerde hij eens, " dan ben je nog verbaasd hoeveel betere vrienden je hebt die net die regering ingaan."[35] Dit feitelijk bekennen van omkopingen verklaart voor een groot deel waarom de gewoonlijke wetten, regulaties en rechten er niet toe doen als het om Saoedi-Arabie gaat. Hume Horan, zelf Amerikaans ambassadeur in Saoedi-Arabie geweest, is de grote, en nobele uitzondering. Hij zegt over zijn voormalige collega's:
Er zijn mensen geweest die echt door de Saudi's betaald werden, en ze werken als adviseurs en consultants. Prins Bandar is erg goed wat betreft het masseren en promoten van dat soort relaties. Geld doet wonderen, en als je er heel veel van hebt, en ook nog een koninklijke titel, nu, dan is het amusant om te zien hoe sommige Amerikanen smelten voor een buitenlands potentaat, enkel en alleen omdat hij een prins is."
De overdreven ondersteuning van Saoedische belangen van voormalig ambassadeur James E. Akins (die Arabische regeringen bekritiseerd heeft omdat ze niet krachtdadig genoeg waren tegenover Washington en die wanhoopte omdat Arabieren hun geld iet van Amerikaanse banken haalden) heeft ervoor gezorgd dat hij bij tijd en wijle beschreven wordt als "pro-Arabischer dan de Arabische ambtenaren."[36]
Verscheidene onderzoeken naar de carrieres van vroegere Amerikaanse ambasadeurs in Riyadh roepen vragende blikken op. Steven Emerson karakteriseert hun gedrag als " instinctieve, openlijk op zelfbelang gerichte hielenlikkerij."[37] De National Review vindt het aantal dat nu voor de Saoedi's werkt schrikbarend en concludeert dat geen andere aanstelling zoveel dividend oplevert na je vertrek, mits je bereid bent te ijveren voor het Saoedische belang, zowel in het openbaar als in je privéleven."[38] Een analyse van de National Post bekeek vijf voormalige ambassadeurs en concludeerde dat ze "als sidekick van een van de meest corrupte regimes ter wereld, goed kunnen leven van het beledigen van hun landgenoten" Als je naar ze zou luisteren met je ogen dicht, dan "zou je denken dat er iemand met een Saoedisch paspoort aan het woord was."[39]
Een verslag in de Washington Post geeft een idee van het soort "dividend" dat wordt opgestreken door voormalig overheidspersoneel:
Amerikanen die in officiële functies met de Saoedis gewerkt hebben blijven vaak met hen verbonden nadat ze hun ambt hebben opgegeven, van voormalig president George H.W. Bush, die sinds hij het Witte Huis verlaten heeft, tegen betaling speeches geeft in Saoedi-Arabie, tot aan vele voormalige ambassadeurs en militaire officieren die daar gestationeerd waren. In een aantal gevallen zijn deze connenties erg lucratief gebleken. Walter Cutler, die twee keer als Amerikaans ambassadeur in Saoedi-Arabie gediend heeft, runt nu het Meridian International Center in Washington, een organisatie die wederzijds begrip door educatie en uitwisseling promoot. Saoedische donateurs zijn "erg behulpzaam" geweest, zei Cutler. [Edward] Walker, voorheen gedelegeerd minister van Buitenlandse Zaken voor het Nabije Oosten, is de voorzitter van het Middle East Institute in Washington, dat een goede verstandhouding met de Arabische wereld promoot. Voorzitter van de Raad van Beheer is voormalig senator Wyche Fowler, ambassadeur in Riyadh tijdens het tweede kabinet Clinton. Vorig jaar bedroegen de Saoedische contributies aan het instituut $200,000 van het $1.5 miljoen budget, zegt Walker.[40]
Dit is ook geen nieuw probleem. Veel mensen die voor Washington gewerkt hebben zijn afbetaald door het Koninkrijk, waaronder niet alleen een hele schaar ex-ambassadeurs, maar ook mensen als Spiro T. Agnew, Jimmy Carter, Clark Clifford, John B. Connally en William E. Simon.[41]
De kern van het probleem is dan ook maar al te menselijk: Amerikanen in hoge posities verbuigen de regels en breken met het standaard beleid uit pure hebzucht. Zo bekeken wordt Hunter's rapport over de drie hoofddoelen van de Amerikaanse overheid in Saoedi Arabie duidelijk: het Saoedische regime consolideren, de koninklijke familie op hun wenken bedienen, en VS export mogelijk maken. Alledrie vallen onder de rubriek "aantrekkelijk zijn voor de Saoedi's". Dit wordt evenzeer duidelijk uit Hunter's commentaar dat "de ambassade zo bezig is met andere dingen – entertainment voor hoog bezoek, handel in drank, en het afhandelen van bagage van VIP's, dat er maar amper tijd overblijft om echt ambassadewerk te doen." Ook zijn lange lijst van high-profile bezoekers die langskwamen tijdens zijn tijd daar (Jimmy Carter, George McGovern, Colin Powell, Mack McLarty, Richard Murphy) en "die gefêteerd werden en medailles en cadeaus op gesloten bijeenkomsten met de koning" past in het plaatje.[42]
Deze cultuur van corruptie op hoog niveau maakt dat de ambassade niet in staat is om het koninkrijk van Saoedi-Arabie te behandelen op de verstandige, onbevooroordeelde manier die vereist wordt. Dan blijft het alleen Congres over met de verantwoordelijkheid om dingen recht te zetten. De enorme preventieve omkoping van Amerikaanse overheidsmederwerkers door Saoedi's verdient dringend de aandacht. Er moeten stappen worden ondernomen om er zeker van te zijn dat de Saoedische draaideurpolitiek die hier beschreven is illegaal wordt. Dat zou kunnen betekenen dat het overheidsmedewerkers, na tien jaar of langer intensief contact met Saoedi-Arabie, verboden wordt uit die bron financiering te krijgen. Alleen zo kunnen Amerikaanse staatsburgers weer vertrouwen krijgen in hen, die de betrekkingen onderhouden met een van de belangrijkste staten in de wereld.
[1] Geciteerd in "Statement by Patricia M. Roush before the Committee on Government Reform, U.S. House of Representatives" 12 juni 2002, p.3
[2] Een executive manager van Waco airport, geciteerd in de Dallas Morning News, 27 april 2002
[3] Fox News, 1 maart 2002
[4] CNN, 25 april 2002.
[5] USA Today, 13 mei 2002.
[6]. BuZa's onwilligheid op te komen voor Amerikaanse staatsburgers die vastgehouden worden in Saoedi-Arabië werd ook duidelijk in aug. 2002: op het exacte moment dat Afg. Burton met een een delegatie van het Congres naar Riyadh om de vrijlating van de onvoerde Amerikanen te zoeken, doken de zusjes Gheshayan op in London, "op vakantie" en ontmoetten daar iemand van het Amerikaanse consulaat – niet op de Ambassade, maar in een luxe hotel vol high-powered Saoedi's en hun Amerikaanse employees. Daar verstootten ze de VS en hun moeder demonstratief, en gingen zelfs zo ver dat ze Osama bin Laden prezen. BuZa verwierp beschuldigingen dat de zusjes gedwongen waren tijdens deze ontmoeting, of wanneer dan ook tijdens hun verblijf in Londen. it ondanks de twijfelachtige rol van de tolk, de mogelijkheid dat de Saoedi's de conversatie aan het afluisteren waren, (en de waarschijnlijkheid en dat de zusjes dat wisten), en de nalatigheid van de Amerikaanse diplomaten de zusjes over hun rechten als Amerikaans staatsburger in te lichten, dat ze vrij konden reizen, zonder uitreisvisa en zonder voorafgaande toestemming van wie dan ook.
[7] Geciteerd in "Statement by Patricia M. Roush", p. 17
[8] BuZa herinnert zich de Operation Desert Storm heel anders, nl. als een tijd van "VS-Saoedi cooperatie op het gebied van culturele accomodatie" Hier is hun idee van evenwicht: "Het leger van de Verenigde Staten heeft algemene orders uitgevaardigd die de consumptie van alcohol verbieden en die richtlijnen betreffende off-duty gedrag en uitrusting bevatten. Saoedi-Arabië heeft de cultuur en militaire procedures van de VS geaccommodeerd vrouwelijk militair personeel toe te laten I het koninkrijk – een grote stap voor een hoogst patriarchale maatschappij." Zie "Background Note: Saudi Arabia" op http://www.state.gov
[9] Over Hunter, zie Martin Edwin Andersen, "Whistle-blowers keep the faith", Insight, 11 februari 2002.
[10] Timothy N. Hunter, "Appeasing the Saoedis", Middle East Quarterly, Maart 1996.
[11] Brieven aan de schrijver, 24 en 25 juni 2002
[12] Brieven aan de schrijver, 9 juni 2002
[13] Steven Emerson, The American House of Saud: The Secret Petrodollar Connection (New York: Franklin Watts, 1985), p. 70.
[14] Office of Antiboycott Compliance, Department of Commerce, "CACI/USAF/DOJ/Hoover/ Alperson/Andrew." Voor een ander geval dat niet vervolgd werd, zie Journal of Commerce, 7 maart 1997.
[15] New York Daily News, 10 maart 1997.
[16] Jordan W. Cowman, "U.S. companies doing business abroad must follow U.S. and host country labor and employment laws", New Jersey Law Journal, 4 augustus 1997. Natuurlijk komt dit soort zaken ook in andere landen voor. "Een dochteronderneming van de Manitoba Telephone System, MTS, raakte verwikkeld in een controverse in de jaren 1980 toen bekend werd dat een een clausule in het contract voor de upgrading van het Saoedi telefoonsysteem stond over de uitsluiting van joodse MTS employees." The Gazette (Montreal), February 7, 2001.
[17] 19 Misc. 2d 205; 190 N.Y.S.2d 218; 1959 N.Y. Misc
[18] Emerson, The American House of Saud, p. 69.
[19] Ibid.
[20] 805 F.2d 528; 1986 U.S. App.
[21] Roanoke Times, 17 februari 2002.
[22] Hunter, "Appeasing the Saudis."
[23] Brief aan de schrijver, 24 juni 2002
[24] Washington Post, 1 januari 2002.
[25] Michael Barone, U.S. News & World Report, 3 juni 2002.
[26] Associated Press, 22 mei 2002
[27] Edmonton Journal, 31 mei 2002.
[28] Henry Kissinger, Years of Upheaval (Boston: Little, Brown, 1982), p. 661.
[29] Wall Street Journal, 29 oktober 2001.
[30] New York Times, 25 april 2002.
[31] Vertrouwelijke bronnen, april 2002.
[32] Office of Antiboycott Compliance, Afd. Commercie.
[33] 19 Misc. 2d 205; 190 N.Y.S.2d 218; 1959 N.Y. Misc.
[34] 805 F.2d 528; 1986 U.S. App.
[35] Washington Post, 11 februari 2002.
[36] Emerson, The American House of Saud, p. 250.
[37] Emerson, The American House of Saud, p. 263.
[38] Rod Dreher, "Their Men in Riyadh", National Review, 17 juni 2002.
[39] Matt Welch, "Shilling for the House of Saud", The National Post, 24 augustus 2002
[40] Washington Post, 11 februari 2002.
[41] Emerson, The American House of Saud, hoofdst. 7, 13, 19.
[42] Hunter, "Appeasing the Saoedis."