Waarom is het Midden-Oosten zo in tegenstrijd met het moderne leven, in alles achterblijvend, van alfabetisering tot levensstandaard, van militair kunnen tot politieke ontwikkeling?
Philip Carl Salzman's "Culture and Conflict in the Middle East," uitg. Prometheus Books. |
Salzman, een antropoloog, begint met het schetsen van de twee patronen die historisch gezien het Midden-Oosten gedomineerd hebben: tribale autonomie en tiranniek centralisme. Het eerste, zo argumenteert hij, is karakteristiek voor de regio en de sleutel tot het probleem.
Tribale autonomie is gebaseerd op wat Salzman gebalanceerde oppositie noemt, een mechanisme waarbij zij, die wonen in woestijnen, bergen en steppen van het Midden-Oosten hun leven beschermen door te vertrouwen op hun uitgebreide families. Dit enorm fijngemaasde en subtiele systeem komt hier op neer: (1) ieder persoon vertrouwt op de paternale familieleden (agnates genoemd) voor bescherming en (2) agnates-eenheden van gelijke grootte staan tegenover elkaar. Op deze wijze staat een gezin tegenover een gezin, een clan tegenover een clan, enzovoort, tot op meta-tribaal niveau. Een bekend gezegde somt het op: "Ik tegen mijn broer; ik en mijn broer tegen mijn neven; ik, mijn broer en mijn neven tegen de wereld."
Enerzijds is dit positief: solidariteit vanwege familiebanden laat een eerbare onafhankelijkheid van repressieve staten toe. Maar het is ook negatief, want het wijst op oneindig conflict: iedere groep heeft meerdere gezworen vijanden, en vetes duren vaak generaties lang.
Tribale autonomie heeft de geschiedenis van het Midden-Oosten geschapen, zoals de grote historicus Ibn Khaldun zeshonderd jaar geleden al observeerde. Wanneer een regering wankelde, vormden zich grote tribale confederaties, die hun droge woestland verlieten om de macht te grijpen over steden en meer vruchtbare gronden. Na de macht gegrepen te hebben, exploiteerden de stammen deze onbeschaamd door hun onderdanen wreed uit te buiten - tot ook zij op hun beurt wankelden en alles weer overnieuw begon.
Salzman's meesterwerk actualiseert van Ibn Khaldun, laat zien hoe het dubbele patroon van tribale autonomie en tiranniek centralisme nog steeds het leven in het Midden-Oosten bepaalt, en verheldert de regio's meest karakteristieke kenmerken, zoals autocratie, politieke genadeloosheid, en economische stagnatie. Ook verklaart het de uitroeiingsoorlog tegen Israel en, algemener, de "bloedige grenzen" van Islam – de wijdverspreide vijandigheid tegenover niet-Moslims.
Het dubbele patroon verduidelijkt zelfs de kernpunten van het Midden-Oosters familieleven. De noodzaak om meer agnates te hebben dan de buren, zo zegt Salzman, betekent het ontwikkelen van taktieken om meer mannelijke afstammelingen te verkrijgen. Dit heeft verscheidene gevolgen:
- Het uithuwelijken van dochters aan neven, zodat de familie kan profiteren van hun vruchtbaarheid.
- Het practiseren van polygenie om te profiteren van de vruchtbaarheid van meerdere vrouwen.
- Het scherp in de gaten houden van de vrouwen in andere families, in de hoop ze te betrappen op een immorele daad, waardoor de mannen gedwongen worden de vrouwen te vermoorden, en zo hun vruchtbaaheid te verliezen.
Dit laatste punt suggereert dat gebalanceerde oppositie éen van de belangrijkste oorzaken is van de overbekende "eremoord", waarbij broers hun zussen vermoorden, neven hun nichten, vaders hun dochters, en zonen hun moeders. Het is veelzeggend dat de indiscreties van een vrouw getolereerd worden binnen het gezin, en vaak pas tot moord leiden als het daarbuiten bekend wordt.
Breder gesteld: gebalanceerde oppositie betekent dat het het Midden-Oosten aan abstracte principes ontbreekt, waarbij acties worden gemeten aan "algemene criteria, zonder rekening te houden met de familieband." In plaats hiervan wordt een familielid altijd geacht achter een dichtbijstaand familielid te staan, niet achter een ver familielid, wie er ook fout zit. De regio wordt bewoond door stamhoofden en onderdanen, niet door burgers. Omdat veel mensen in het Midden-Oosten aan deze wij-tegen-hun mentaliteit vast blijven houden, zijn het universalisme, de rechtsstaat en het constitutionalisme ten dode opgeschreven. Maatschappijen in het Midden-Oosten, zo schrijft Salzman, gemeten aan de meeste sociale, culturele, economische en politieke criteria, presteren slecht, achtergebleven als ze zijn door deze oude patronen. En omdat de regio weigert te moderniseren, raakt ze steeds meer achterop.
De regio kan alleen vooruit komen door het verouderde systeem van familiesolidariteit af te werpen. Dit is mogelijk, niet door de het vervangen van traditionele groepen door nieuw opgerichte groepen (zoals politieke partijen), maar door het vervangen van groepen door individuen." Het individualisme kan echter alleen opmars maken in het Midden-Oosten wanneer "dat, waar ze vóór zijn, belangrijker is dan tegen wie ze zijn".
Het kan tientallen jaren duren, of zelfs eeuwen, voordat deze fundamentele verandering bereikt kan worden. Maar de analyse van Salzman maakt het mogelijk om de regio's vreemde treurnis te begrijpen, en de oplossing ervan te bepalen.