Toen Dwight D. Eisenhower in juni 1957 het Islamic Center in Washington officiëel opende, was zijn speech van 500 woorden vol goede wil ("De beschaving heeft een aantal van haar belangrijkste werktuigen en prestaties aan de islamitische wereld te danken"), zelfs al maakte de Amerikaanse president een pijnlijke fout. Moslims in de Verenigde Staten, zo zei hij, hebben het recht op hun "eigen kerk". Opvallend genoeg sprak hij geen woord over politiek.
Vorige week, precies vijftig jaar later, heropende George W. Bush het centrum. Ook zijn speech (van 1600 woorden) was vol lof voor middeleeuwse islamitische cultuur ("We zijn hier om eer te bewijzen aan een geloof dat de menselijke beschaving al vele eeuwen verrijkt"), maar hij kende het verschil tussen een moskee en en kerk, en hij had meer op de agenda dan vleierij.
Wat zeker de aandacht trok was zijn verklaring "Ik heb het hart van mijn presidentschap geïnvesteerd in het helpen van moslims het terrorisme te bestrijden, hun vrijheid uit te roepen, en hun eigen unieke pad naar voorspoed en vrede te vinden." Deze hartekreet liet zien hoe Bush begrijpt in welke mate acties van moslims bijdragen aan het definieren van zijn nalatenschap.
Mochten zij luisteren naar zijn droom en "hun eigen pad naar voorspoed en vrede" vinden, dan zal zijn presidentschap, hoe somber het er op het moment ook uitziet, een plaats weten te veroveren in de geschiedenis. Net als met Harry S. Truman zullen historici erkennen dat hij verder vooruit keek dan zijn tijdgenoten. Maar als moslims daarentegen "achterblijven in de mondiale beweging richting welvaart en vrijheid", dan zullen historici zijn twee termijnen net zo onbarmhartig veroordelen als zijn mede-Amerikanen vandaag.
Natuurlijk ligt de toekomst van moslims in grote mate aan de toekomstige koers van de radicale islam, wat op zijn beurt weer deels afhankelijk is van het inzicht van de Amerikaanse president. Bush heeft door de jaren heen meer begrip van het onderwerp laten zien. Hij begon met banale, verontschuldigende verwijzingen naar islam als de "religie van de vrede" - hij gebruikte deze frase nog in 2006. In het begin preekte hij zelfs aan moslims over de ware natuur van hun geloof, een belachelijke ambitie die mij er in 2001 toe bracht hem de bijnaam "Imam Bush" te geven.
Naarmate zijn kennis groeide begon Bush te praten over het kalifaat, "Islamitisch extremisme" en "Islamofacisme." Wat hij in 2001 nog eufemistisch de "oorlog tegen terreur" noemde, was in 2006 het keiharde "oorlog tegen islamitische fascisten" geworden. Dit beloofde wat. Misschien had ambtelijk Washington het eindelijk begrepen. .
Maar zulke analyses prikkelden de moslimoppositie, en nu Bush het einde van zijn politieke carriere nadert, speelt hij het weer veilig en keert hij terug naar uitgekauwde stijlfiguren die het beestje niet bij de naam durven noemen.Vorige week sprak hij over "de grote strijd tegen het extremisme dat nu leeft in het hele Midden Oosten" en over "een groep extremisten die godsdienst proberen te gebruiken als het pad naar macht en overheersing."
Erger nog, de speech leidde de aanstelling van een Amerikaanse speciaal afgezant bij de Organization of the Islamic Conference in; de taak van deze afgezant was het "luisteren naar en leren van" zijn moslimcollega's. Maar de OIC is een Saoedi-Arabië gesponsorde organisatie, die de Wahhabi-agenda promoot onder de valse vlag van een islamitische Verenigde Naties. Zoals Steven Emerson opmerkte, laat dit zielige initiatief van Bush zien dat hij in "volledige onwetendheid" leeft "van het alomheersende radicalisme en de pro-terroristische en anti-Amerikaanse sentimenten die routinematig gevonden worden in verklaringen van de OIC en zijn leiders"
Op de voorste rij op 27 juni in het Islamic Center: regeringsambtenaren Frances Townsend (l) en Karen Hughes dragen geïmproviseerde hijabs. |
|
Kortom, het voelt als "alweer een déjà vu." Zoals Diana West stelt: "Bijna zes jaar na 9/11 – bijna zes jaar na zijn eerste bezoek aan het Islamic Center en zijn verklaring "Islam is vrede" - heeft Dhr. Bush niets geleerd." Maar er is nu minder hoop dan in 2001 dat hij nog kan leren, in zich opnemen, en een begrip van de islamistische natuur van de vijand kan reflecteren.
De conclusie is dat hij in wezen gefaald heeft deze belangrijke kwestie op zich te nemen. We moeten nu onze blik richten op zijn potentiele opvolgers en hopen dat zij terugkeren naar de krachtige standpunten die Bush af en toe had, dat zij die moeilijke concepten als het kalifaat en islamitisch extremisme oppakken. Sommige Republikeinen – Rudy Giuliani, Mitt Romney, en (vooral) Fred Thompson – doen dat al. De Democratische kandidaten zwijgen helaas liever over dit onderwerp.
Bijna dertig jaar nadat islamisten voor het eerst Amerikanen aanvielen, en op de vooravond van drie pogingen tot terreuraanvallen in Groot-Britannië, maakt de speech van de president duidelijk hoe in de war Washington nog altijd is.