En hoewel het uiteindelijk een zaak is van de Palestijnen zelf om zich te bevrijden van hun eigen demonen, kunnen anderen hen helpen door weerstand te blijven bieden aan de verleiding van routekaarten die precies in de verkeerde richting leiden. De routekaart gaat uit van een fundamenteel verkeerd begrip van het conflict. Wat zal helpen een Palestijnse mentaliteitsverandering te bewerkstelligen, is Israësche afschrikking.
Het afgelopen jaar vormde een dieptepunt in het lange conflict tussen de Palestijnen en de Israëliërs: de diplomatie kwam tot stilstand, het bloed stroomde door de straten en het vooruitzicht van een totale oorlog kwam dichterbij. Antizionistische en antisemitische razernijen, die schijnbaar verdwenen waren, kwamen plotseling met ontstellende hevigheid terug. Het voortbestaan van de staat Israël leek ernstiger bedreigd dan tientallen jaren lang het geval was geweest.
Maar in het afgelopen jaar werd ook een heel scala aan nieuwe plannen gesmeed om de situatie op te lossen. Overigens kwam geen van deze ideeën van Palestijnse kant - wat nauwelijks verbaast aangezien Jasser Arafat geweld tegen de Israëliërs lijkt te zien als de oplossing van al zijn problemen.
Van deze plannen is de routekaart het bekendste, een plan dat nu door Israël en de Palestijnen is aanvaard. De routekaart is geïnspireerd op de rede die George W. Bush in juni 2002 hield. Bush verklaarde toen dat het ‘onhoudbaar was voor de Palestijnen om te leven in een toestand van bezetting en ellende'. Hij zei dat de Palestijnen - om een staat te krijgen die in vrede naast Israël zou leven - ‘geheel nieuwe politieke en economische instituties moeten ontwikkelen, gebaseerd op democratie, een markteconomie en acties tegen het terrorisme'.
De routekaart is in september vorig jaar opgesteld door het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken en goedgekeurd door de andere leden van het ‘Kwartet' (Rusland, de EU en de VN). Zijn naam (de ‘concrete, in drie fasen in te voeren routekaart') wijst op een steeds toenemende kwaliteit.
In de eerste fase moeten de Palestijnen ‘vrije, eerlijke en geloofwaardige verkiezingen' houden en een einde maken aan alle geweld tegen Israël. Israël moet zich, ‘naarmate de veiligheidssituatie verbetert', terugtrekken naar de posities van 28 september 2000 (het begin van de intifada).
De tweede fase zal ‘gericht zijn op de mogelijkheid een Palestijnse staat te creëren met voorlopige grenzen'.
In de laatste fase (2004-2005) zullen Israëlisch-Palestijnse onderhandelingen worden gevoerd ‘gericht op een oplossing met een permanente status'; als dit bereikt is, zal Israël zich terugtrekken uit de in 1967 veroverde gebieden ‘naar veilige en erkende grenzen'.
De routekaart is vaag over de voorwaarden die aan de Palestijnen worden gesteld - en vooral over de sancties die ze krijgen opgelegd als ze zich daar niet aan houden. Dit plan eist van de Palestijnen dat ze hun gewelddadigheden beëindigen, waarvoor ze een staat in ruil krijgen; daarmee stelt het zelfs minder eisen aan de Palestijnen dan het mislukte Oslo-proces waarvoor het in de plaats is gekomen.
Net als alle andere plannen, gaat de routekaart uit van een fundamenteel verkeerd begrip van het conflict en zal daarom, als hij daadwerkelijk wordt doorgevoerd, de spanningen alleen maar verergeren. Voor een werkelijke oplossing is het nodig om op een andere, eerlijkere manier naar het conflict te kijken. Laten we beginnen met een aantal centrale punten:
- Een neutrale term als ‘het Israëlisch-Arabische conflict' doet geloven dat beide partijen evenveel schuld dragen aan deze decennia oude oorlog en daarom tot een compromis moeten worden gebracht door de verschillen tussen hen te delen. Maar dit is een bedrieglijke voorstelling van zaken. Het is preciezer om te spreken van de ‘Arabische oorlog tegen Israël'.
- De Israëlische controle van de Westbank en Gaza kan niet de kern van het probleem zijn. De Arabische oorlog tegen Israël is ouder dan het innemen van deze gebieden door Israël in 1967; in feite was die oorlog al in volle gang nog voordat Israël formeel een staat werd.
- De basis van het conflict blijft dezelfde als altijd: de Arabische verwerping van elke vorm van soevereine Joodse aanwezigheid tussen de Jordaan en de Middellandse Zee.
- Het conflict gaat zijn zesde decennium in omdat de Arabieren verwachten dat zij de staat Israël kunnen verslaan en vervolgens vernietigen.
- Israël kan dit conflict niet eenzijdig beëindigen. Het kan alleen maar stappen zetten die het waarschijnlijker maken dat de Arabieren hun verwachtingen zullen opgeven.
De kern van het probleem is de Arabische afwijzing. Hoe scherpzinnig de plannen ook mogen zijn, als ze dit koppige feit verdoezelen of negeren, zijn ze gedoemd te mislukken. Vredesstichters doen er beter aan te erkennen dat het conflict alleen kleiner kan worden als de Arabieren eindelijk hun droom opgeven om de Joodse staat uit te wissen. Vervolgens zouden ze zich moeten richten op het vinden van manieren die bij de Arabieren een change of heart, een mentaliteitsverandering, teweeg kunnen brengen. Hoe kan dat gerealiseerd worden?
Een aantal conflicten uit de 20ste eeuw geeft daar een aanwijzing voor. Oorlogen eindigden doordat een van de partijen alle oorlogsdoelen helemaal opgaf. Het einde werd bereikt toen - en omdat - er geen strijd meer was. Dit gebeurde in de Tweede Wereldoorlog en in de Koude Oorlog, en ook in de oorlogen tussen China en India, tussen Noord-Vietnam en de Verenigde Staten, tussen Groot-Brittannië en Argentinië, tussen Afghanistan en de Sovjet-Unie, en recentelijk tussen de VS en Afghanistan en tussen de VS en Irak. Het conflict werd niet beëindigd door onderhandelingen noch door het bouwen van een muur, maar alleen maar doordat een van de partijen de nederlaag accepteerde.
Zo'n overgave kan het gevolg zijn van een militaire afstraffing of van steeds toenemende economische en politieke druk. Hoe een overgave ook bereikt wordt, het resultaat moet ondubbelzinnig zijn. Mocht de verliezende partij volharden in het geloof in oorlog, dan blijven nieuwe gevechtsrondes mogelijk en zelfs waarschijnlijk. Na hun nederlaag in de Eerste Wereldoorlog bijvoorbeeld, bleven de Duitsers zoeken naar manieren om Europa te overheersen. Zo zijn ook de oorlogen tussen Noord- en Zuid-Korea, Pakistan en India, Irak en Iran, en Irak en Koeweit nooit beëindigd, omdat de verliezende partij iedere nederlaag slechts heeft ervaren als een gedeeltelijke en tijdelijke nederlaag.
De belangrijkste implicatie van dit historische patroon is dat de vijanden van Israël ervan overtuigd moeten raken dat zij verloren hebben. Eigenlijk hoeven niet eens alle vijanden dat te doen; het is al voldoende als alleen de Palestijnen het doen. Hoewel zij naar elke objectieve maatstaf zwak zijn in vergelijking met de Arabische staten, zijn de Palestijnen degenen voor wie deze oorlog gevochten wordt. Mochten zij, nadat zij een noodzakelijke nederlaag geleden hebben, het streven opgeven om Israël te vernietigen, dan zullen anderen het moeilijk vinden om het bestaansrecht van Israël te blijven verwerpen.
Wat zal helpen om een Palestijnse mentaliteitsverandering te bewerkstelligen, is Israëlische afschrikking: het handhaven van een machtig leger dat op een geloofwaardige manier dreigt om geweld te gebruiken tegen iedere vorm van agressie. Het gaat hier niet alleen om een harde politieke lijn, die door iedere Israëlische regering, links of rechts, gevolgd wordt. Het gaat om een strategische oplossing op de lange termijn. Het probleem met afschrikking vanuit Israëlisch perspectief is dat het, in plaats van een kans te bieden aan initiatieven, een reactieve benadering is: saai, onprettig, duur, ogenschijnlijk passief, indirect, en behoorlijk ver verwijderd van de ongeduldige geest van de Israëlische bevolking. Maar afschrikking werkt, zoals blijkt uit Israëls eigen ervaring in de periode 1948-1993.
Een basisvoorwaarde voor deze strategie is dat de Palestijnse acceptatie van Israël een kwestie is van ja of nee, en niets daar tussenin. Dit laat meteen zien hoe nutteloos onderhandelingen zijn, in ieder geval totdat de Palestijnen de Joodse staat accepteren. Zulke zaken als grenzen, water, wapens, de status van Jeruzalem, Joodse gemeenschappen op de Westbank en Gaza, zogenaamde Palestijnse vluchtelingen - kortom: de centrale punten van de Oslo-periode - kunnen niet met vrucht worden besproken zolang een van beide partijen nog steeds van plan is de ander te vermoorden. In principe zou iets langs de lijnen van het Oslo-verdrag werkbaar kunnen zijn, maar alleen nadat de Palestijnen definitief, ondubbelzinnig en gedurende een langere periode hebben laten zien dat zij vrede hebben gesloten met het bestaan van de staat Israël als een onomkeerbaar feit.
Als we bovendien iets hebben geleerd van het afgelopen decennium, is het dat tussentijdse concessies van de Israëliërs contraproductief zijn en ontmoedigd moeten worden. Zoals de ervaring van Oslo heeft geleerd, doen zij de Arabische agressie verder oplaaien in plaats van deze te temperen. Door herhaalde concessies aan te bieden, zelfs op het moment dat de Palestijnen er niet in slaagden om ook maar een van hun verplichtingen na te komen, gaf Israël te kennen zwak te zijn. Daarom was het effect van Oslo, vanaf 1993, dat een slechte situatie - er was wat geweld aan het einde van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig, maar aan Palestijnse kant overheerste toch voorzichtigheid - veel erger werd. Alleen als de Palestijnen ervan overtuigd zijn dat er geen andere manier is, zal een einde van het conflict denkbaar worden en kunnen wederzijdse concessies dit bezegelen.
De Amerikaanse diplomatie is lang uitgegaan van het idee dat je moet beginnen met afspraken tussen Israël en ongekozen Arabische leiders; nadat zo'n leider zijn handtekening onder een stuk papier heeft gezet, zo wordt gedacht, zullen onder zijn onderdanen al gauw gevoelens van vriendschap opbloeien. Het tegendeel is gebeurd: toen leiders als Anwar Sadat of koning Hoessein - en dit geldt in zekere zin zelfs voor Arafat - overeenkomsten ondertekenden, zijn hun bevolkingen meer, en niet minder, vijandig tegenover Israël komen te staan. Het is alsof stilzwijgend wordt aangenomen dat de regering de antizionistische last overdraagt aan andere instituties: media, onderwijs, religieuze leiders, vakbonden, handelsorganisaties. Een stuk papier kan op zichzelf geen mentaliteitsverandering bewerkstelligen, maar kan deze alleen symboliseren; verdragen moeten volgen op diepgaande verschuivingen ten goede aan Arabische zijde, en daar niet aan voorafgaan.
Om dezelfde reden is het een vergissing om te praten over de ‘uiteindelijke status' - over de vraag hoe de zaken er zullen uitzien als het conflict voorbij is. Er is nogal wat gespeculeerd over een toekomstige Palestijnse staat: over zijn grenzen, de aard van zijn soevereiniteit, enzovoorts. Al dat gepraat moedigt de Palestijnen aan om te denken dat zij de voordelen van een staat kunnen krijgen zonder Israël te accepteren. Dat wil niet zeggen dat beleidmakers op een lager plan niet moeten nadenken over de contouren van zo'n ‘uiteindelijke status'. Maar het is niet aan degenen in verantwoordelijke machtsposities om dit onderwerp ter sprake te brengen.
Afgezien hiervan zou de regering van de VS specifieke stappen kunnen nemen. Om maar iets te noemen: het is tijd dat de president Jeruzalem erkent als de hoofdstad van Israël. Nu maakt het Congres er bijna een jaarlijkse gewoonte van om te proberen de verhuizing van de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem erdoor te drukken, maar dat mislukt steeds weer omdat het Witte Huis de ambassade-kwestie ziet als van louter symbolische betekenis, en de prijs van de Arabische en islamitische woede voor een zuiver symbolische stap altijd als te hoog wordt beschouwd. Maar de kwestie ís niet alleen maar symbolisch. De Amerikaanse erkenning van Jeruzalem als de hoofdstad van Israël, zeker als dat goed wordt gebracht, zal de Palestijnen een stuk duidelijker maken dat de bestaanskwestie afgesloten is: Israël is er en blijft er, en hoe sneller zij daarmee leren leven, hoe beter het is.
Om iets anders te noemen: men zou nog veel meer druk moeten uitoefenen op het Palestijnse kamp om het geweld te beëindigen. De Amerikaanse regering heeft de neiging om geweld te zien als een tijdelijke abnormaliteit in het Palestijnse gedrag. Maar geweld staat aan de basis van de Palestijnse houding tegenover Israël, en het stoppen ervan zou de prioriteit moeten zijn van het Amerikaanse beleid, om te beginnen door te weigeren het financieel of diplomatiek te belonen. Washington heeft wellicht gehoopt dat de Palestijnen, door steeds meer van hun doelen te bereiken, het geweld uit zichzelf zouden beteugelen, maar die benadering is duidelijk mislukt. Het wordt tijd om de aandacht direct op het geweld zelf te richten.
Washington is ook grotendeels onverschillig gebleven tegenover de groots opgezette campagne van huiveringwekkend antisemitisme en fanatiek antizionisme, die werd gedirigeerd door instellingen van de Palestijnse Autoriteit, waarvan sommige worden gesubsidieerd door Amerikaanse belastingbetalers. In het bijzonder heeft de regering nauwelijks aandacht besteed aan het krankzinnige opjutten van kinderen om mee te doen aan ‘martelaren'-acties. Dit is een fout die snel moet worden hersteld.
Ten slotte zijn er de zogenaamde Palestijnse vluchtelingen. Als enigen van de massa's vluchtelingen in de jaren na de Tweede Wereldoorlog worden de Palestijnen bevroren in hun vluchtelingenstatus - in sommige gevallen tot in de vierde generatie. (De overgrote meerderheid van degenen die de vluchtelingenstatus opeisen, zijn geboren na de gebeurtenissen van 1948-1949 waarmee het probleem begon.) De reden voor deze uitzondering is duidelijk: de afwijzende impuls wordt instandgehouden door de fantasie van een massale ‘terugkeer', en de altijd groeiende aantallen van zogenaamde vluchtelingen zorgen voor een steeds scherper wordend mes op de keel van Israël. Voor deze wrede schertsvertoning draagt de regering van de VS al meer dan een halve eeuw medeverantwoordelijkheid door substantieel bij te dragen aan fondsen die gebruikt worden om de Palestijnse vluchtelingenstatus te handhaven en hun integratie in de Arabische staten te ontmoedigen. Het is tijd erop aan te dringen dat zij geassimileerd worden.
De enige manier om vooruitgang te boeken in het Palestijns-Israëlische conflict is de Palestijnen ertoe te bewegen om hun moordzuchtige bedoelingen met Israël op te geven. Niet alleen zouden de baten van zo'n overgave zeer groot zijn, maar ironisch genoeg zouden ze nog groter zijn voor de Palestijnen dan voor Israël. Hoewel Israël te lijden heeft onder voortdurende terreuraanslagen en de economie in een diepe recessie verkeert, en hoewel het het enige westerse land is dat voortdurend gedwongen wordt om zijn eigen bestaan met militair geweld te verdedigen, blijft het een functionerende maatschappij, met een vitaal politiek en cultureel leven. De Palestijnen zitten daarentegen in een wanhopige positie. De gebieden die in naam bestuurd worden door de Palestijnse Autoriteit bevinden zich in een staat van chaos - avondklokken, wegblokkades en geweld bepalen het directe beeld; dictatuur, corruptie en achterlijkheid tonen de bredere consequenties.
De Palestijnen lijden met andere woorden nog meer onder de gevolgen van hun eigen geweld dan Israël. Zolang zij vasthouden aan hun lelijke droom van vernietiging, zullen ze worden geplaagd door mislukking en frustratie. Alleen als zij het blijvende karakter van Israël accepteren, zullen ze vrij zijn om hun aanzienlijk potentieel in te zetten voor het opbouwen van een welvarende economie, een open politiek systeem en een aantrekkelijke cultuur. De Israëliërs mogen veel te winnen hebben bij een overwinning op de Palestijnen, maar de Palestijnen hebben nog meer te winnen bij een nederlaag. Voor de Amerikaanse politiek is er geen enkel bezwaar om hen te helpen een mentaliteitsverandering te bewerkstelligen, die voordelig is voor beide partijen. En hoewel het uiteindelijk een zaak is van de Palestijnen zelf om zich te bevrijden van hun eigen demonen, kunnen anderen, in het bijzonder Israëliërs en Amerikanen, hen helpen door weerstand te blijven bieden aan de verleiding van routekaarten die precies in de verkeerde richting leiden.