Het tweede Camp David-overleg en de daaropvolgende "Al-Aqsa Intifada" bevestigen wat iedereen al lang wist: Jeruzalem is de neteligste kwestie in de Arabische en Israelische onderhandelingen.
Het probleem is voor een deel praktisch: de Palestijnen staan erop dat de hoofdstad van Israel ook de hoofdstad van hun toekomstige staat wordt, iets wat de Israeli's maar moeilijk kunnen accepteren. Maar voor het grootste deel is het probleem religieus van aard: de oeroude stad is heilig voor zowel joden als moslims (en ook voor christenen, maar christenen maken geen politieke aanspraak meer op Jeruzalem), en beide willen soevereiniteit over hun overlappende heilige grond.
In Jeruzalem doen theologische en historische aanspraken er toe; ze zijn het functionele equivalent van de eigendomspapieren van de stad en hebben directe operationele gevolgen. De joodse en islamitische banden met de stad moeten daarom geëvalueerd worden.
Vergelijking van Religieuze Aanspraken
De joodse band met Jeruzalem is oeroud en sterk. Meer dan drieduizend jaar geleden maakte het jodendom een heilige stad van Jeruzalem, en gedurende die hele tijd zijn joden sterk met de stad verbonden gebleven. Joden bidden in de richting van Jeruzalem, noemen haar naam altijd in gebeden, beëindigen de Pesach (het joodse paasfeest) met een melancholiek "Volgend jaar in Jeruzalem" , en noemen haar bij de zegening na iedere maaltijd. De verwoesting van de Tempel is heel belangrijk in het joodse bewustzijn en de herinnering eraan uit zich in vele vormen: er een speciale dag voor rouw, huizen blijven gedeeltelijk oningericht, vrouwen maken zich niet helemaal op, en op bruiloften wordt er een glas gebroken. Daarrnaast heeft Jeruzalem een prominente historische rol, is ze de enige hoofdstad van een joodse staat, en de enige stad met een joodse meerderheid gedurende de hele vorige eeuw. In de woorden van de huidige burgemeester van Jeruzalem: "De stad representeert de pure expressie van alles waar joden voor gebeden hebben, over gedroomd hebben, om gehuild hebben, en gestorven voor zijn in de tweeduizend jaar sinds de verwoesting van de Tweede Tempel."
En de moslims? Waar past Jeruzalem in de geschiedenis van islam? Moslims bidden niet in de richting van deze plaats, die overigens nooit bij naam wordt genoemd in gebeden, en de stad houdt geen verband met aardse gebeurtenissen in het leven van Mohammed. De stad is nooit de hoofdstad van een soevereine moslimstaat geweest, en nooit een centrum voor islamitische cultuur of geleerdheid. Maar weinig moslimpolitiek werd hier geïnitieerd.
Een vergelijking geeft dit zeer duidelijk aan. Jeruzalem komt 669 keer voor in de joodse bijbel, en Zion (wat meestal Jeruzalem betekent, en soms het Land Israels) 154 keer, dus 823 keer in totaal. De christelijke bijbel noemt Jeruzalem 154 keer en Zion 7 keer. Daartegenover, zo merkt de columnist Moshe Kohn op, komen Jeruzalem en Zion net zo vaak voor in de koran als "in de Hindoeistische Bhagavad-Gita, de Taoistische Tao-Te Ching, de Boeddhistische Dhamapada and the Zoroastriaanse Zend Avesta"— dat wil zeggen, niet éen keer.
Als de stad zo overduidelijk van miniem religieus belang blijkt, waarom rijst ze dan op tot het punt waarop een soort moslimzionisme lijkt te ontstaan? Waarom gaan Palestijnse demonstranten de straat op en schreeuwen "Wij zullen ons bloed en onze ziel opofferen, voor jou, Jeruzalem" en hun broeders in Jordanië "Wij offeren ons leven en onze ziel aan Al-Aqsa"? Waarom roept Koning Fahd van Saoedi-Arabië moslimstaten op om "de heilige stad ,die behoort aan alle moslims over de hele wereld" te beschermen? Waarom vonden twee enquêtes onder Amerikaanse moslims Jeruzalem het belangrijkste punt op de buitenlandse agenda?
Vanwege de politiek. Een historisch overzicht laat zien dat het belang van de stad, en de bijkomende emoties, voor moslims onherroepelijk groeit zodra Jeruzalem van politiek belang is. En anderzijds, wanneer het politieke belang van Jeruzalem vermindert, dan lopen haar status, en de passies voor haar, ook af. Dit patroon was voor het eerst te zien tijdens het leven van Mohammed in het begin van de zevende eeuw. Sindsdien is het nog vijf keer voorgekomen: aan het eind van de zevende eeuw, in de twaalfde eeuw tijdens de Tegenkruistocht, in de dertiende eeuw tijdens de Kruistochten, tijdens de Britse mandaatperiode (1917-48) en nadat Israel de stad innam in 1967. De samenhang geeft een belangrijk inzicht in de huidige confrontatie.
I. De Profeet Mohammed
Volgens de Arabische literaire bronnen vluchtte Mohammed in 622 AD van zijn woonplaats Mekka naar Medina, een stad met een substantiële joodse bevolking. Eenmaal in Medina, of zelfs iets eerder, adopteerde de koran een aantal joods-vriendelijke gebruiken: een Yom Kippoer-achtige vastentijd, een synagoge-achtige gebedsruimte, het toelaten van kosher eten, en het toestaan van huwelijken met joodse vrouwen. Het allerbelangrijkste: de koran verwierp de pre-islamitische gewoonte van de inwoners van Mekka hun gebeden te richten naar de Ka'ba, het kleine stenen bouwwerk in het midden van de grootste moskee in Mekka. In plaats daarvan nam het de joodse gewoonte aan, richting de Tempelberg in Jeruzalem te bidden. (In feite noemt de koran enkel de richting "Syrië"; uit andere informatie blijkt dat Jeruzalem bedoeld wordt.
Deze eerste qibla (richting van het gebed) van islam duurde niet lang. De joden bekritiseerden het nieuwe geloof en wezen de vriendschappelijke islamitische gestes af, en niet lang daarna brak de koran met hen, waarschijnlijk in het begin van 624. De verklaring van deze verandering staat in een vers in de koran waarin de gelovigen de opdracht wordt gegeven niet langer naar Syrië te bidden, maar in plaats daarvan richting Mekka. Het begin van de passage (2:142-52) loopt vooruit op mogelijke vragen over deze abrupte verandering::
De dwazen onder het volk zullen zeggen: "Wat heeft hen van hun qibla, die zij volgden, afgekeerd?
God geeft ze dan als antwoord::
Wij bepaalden de qibla, die gij volgdet slechts, opdat Wij hem, die de gezant van Allah (Mohammed) volgt, onderscheiden van degene die hem de rug toekeert.
Met andere woorden, de nieuwe qibla diende om de moslims van de joden te onderscheiden. Vanaf nu zou Mekka de richting van het gebed worden:
Wij [zullen] u tot beheerder maken van de qibla, die u behaagt. Wend daarom uw aaangezicht naar de Heilige Moskee en waar gij ook moogt zijn, wendt uw aangezicht daarheen.
De Koran herhaalt dan het punt niet langer aandacht aan joden te besteden:
Zelfs al bracht gij elk teken aan degenen aan wie het Boek is gegeven, zouden zij nooit uw qibla volgen
Hieropvolgend accepteerden de moslims de implicatie in de verklaring in de Koran, namelijk dat de adoptie van Jeruzalem als qibla een tactische zet was om joden te bekeren. "Hij koos het Heilige Huis in Jeruzalem opdat de Mensen van het Boek [dwz, joden] zouden verbroederen," schrijft At-Tabari, een vroege moslimcommentator. "En de joden waren verheugd." Moderne geschiedkundigen zijn dezelfde mening toegedaan. W. Montgomery Watt, een vooraanstaande biograaf van Mohammed, interpreteert dat Mohammed's "vergaande concessies aan het joods sentiment" twee motieven had, waarvan éen "de wens te verbroederen met de joden" was.
Nadat de koran Jeruzalem verworpen had, deden moslims hetzelfde. De eerste beschrijving van de stad onder moslimheerschappij komt van een bisschop op dienstreis: Arculf, een Frankische pelgrim, die het in 680 als volgt beschreef: "Een langwerpig gebedshuis, dat ze [de moslims] samengeraapt hadden door rechte muren en grote balken over een ruine te bouwen" Niet voor de laatse keer, veilig onder moslimcontrole, was Jeruzalem een afgelegen gebied geworden.
Deze episode zette een patroon in beweging dat zich vele malen zou herhalen in de eeuwen die volgden: moslims zijn religieus geïnteresseerd in Jeruzalem om dwingende, maar tijdelijke redenen. En wanneer die redenen ophouden te bestaan, dan vervaagt ook de interesse in Jeruzalem, en het aanzien van de stad vermindert zeer.
II. Umayyaden
De tweede keer dat er interesse in Jeruzalem werd getoond is tijdens het bewind van de in Damascus gebaseerde Umayyaden-dynastie. (661-750). Een dissidente leider in Mekka, ‘Abdullah b. az-Zubayr, begon een opstand tegen de Umayyaden in 680, die duurde tot aan zijn dood in 692. Tijdens deze opstand poogden Umayyadenleiders Syrië belangrijker te maken ten koste van Arabië, (en misschien ook een leger aan te trekken tegen het Byzantijnse Rijk). Er werden wat stappen ondernomen om Damascus heilig te verklaren, maar voor het merendeel bestond hun campagne uit wat Amikam Elad van de Hebrew University een "enorme" krachtinspanning "tot het verheerlijken en heiligverklaren" van Jeruzalem noemt. Misschien hoopten ze zelfs de stad gelijkwaardig aan Mekka te maken.
De eerste leider van de Umayyaden, Mu‘awiya, koos Jeruzalem als de plaats om op te klimmen in het kalifaat. Hij en zijn opvolgers begonnen een constructieprogramma - religieuze bouwwerken, een paleis, en wegen - in de stad. Het is mogelijk dat de Umayyaden het plan hadden om Jeruzalem hun politieke- en administratieve hoofdstad te maken, en Elad is van mening dat de stad in feite al zo gebruikt werd. Maar Jeruzalem is allereerst een stad van geloof, en, zoals de Israelische geleerde Izhak Hasson zegt, het "Umayyadische regime wou een Islamitisch aura aan zijn bolwerk en centrum toevoegen." Hierom (evenals om de aanwezigheid van islam in de competitie met het christendom te demonstreren) construeerde de kalief van de Umayyaden in 688-91 het eerste imposante bouwwerk van de Islam, de Rotskoepel, op de plek waar de joodse Tempel gestaan had..Dit opvallende gebouw is niet alleen het eerste monumentale heilige gebouw van de islam, maar ook het enige dat hedentendage nog bestaat in ruwweg de originele vorm.
De volgende stap van de Ummayaden was subtiel en complex, en vereist het lezen van een gedeelte van de koran (17.1), waarin de profeet Mohammed's Nachtelijke Tocht naar de Hemel beschreven wordt (isra'):
Heilig is Hij Die Zijn dienaar bij nacht voerde van de Heilige Moskee naar de Verre Moskee. (Subhana allathina asra bi-‘abdihi laylatan min al-masjidi al-harami ila al-masjidi al-aqsa.)
Toen deze passage in de koran voor het eerst werd geopenbaard circa 621, bestond er al een Heilige Moskee in Mekka. Hiertegenover staat dat "de Verre Moskee" een uitdrukking was, niet een plaats. Sommige vroege moslims zagen het als een metafoor of als een plaats in de hemel. En als de "Verre Moskee" wel op aarde bestond, dan zou Palestina een onwaarschijnlijke locatie zijn, om verschillende redenen. Een aantal:
Elders in de koran (30.1) wordt Palestina "het Nabijzijnde Land" genoemd. (adna al-ard).
Palestina was nog niet veroverd door de moslims en had geen enkele moskee.
De "Verre Moskee" werd blijkbaar geïdentificeerd met plaatsen in Arabië zelf – of Medina, of een stad genaamd Ji'rana, ongeveer zestien kilometer van Mekka, waar de Profeet was in 630.
De vroegste islamitische verslagen van Jeruzalem, zoals de beschrijving van Kalief ‘Umar ‘s bezoek aan de stad net na de verovering in 638, noemen nergens de Tempelberg als zijnde de "Verre Moskee" van de koran.
In de koranische inscripties die deel uitmaken van een 240-meter lange mozaiek-fries in de Rotskoepel is Koran 17.1 niet aanwezig, noch de Nachtelijke Tocht. Dit suggereert dat in 692 het idee van Jeruzalem als startplaats van de Nachtelijke Tocht nog niet gevestigd was. (De eerste bestaande inscripties van koran 17.1 stammen uit de elfde eeuw.)
Muhammad ibn al-Hanafiya (638-700), een na familielid van de profeet Mohammed, wordt geciteerd - hij wijst de notie dat de profeet ooit een voet op de rots in Jeruzalem heeft gezet af met een "Die verdomde Syriërs", (waarmee hij de Umayyaden bedoelt) "doen alsof God zijn voet op de Rots in Jeruzalem heeft gezet, hoewel slechts éen iemand ooit zijn voet op de rots heeft gezet, namelijk Abraham."
Om hun prestige te laten groeien, deden de Umayyaden in 715 iets heel slims: ze bouwden een tweede moskee in Jeruzalem, ook op de Tempelberg, en noemden deze de Verre Moskee (al-masjid al-aqsa, Al-Aqsamoskee). Zo gaven ze de stad met terugwerkende kracht een rol in Mohammed's leven. Deze associatie van Jeruzalem met al-masjid al-aqsa past in een algemene geneigdheid van moslims om namen uit de koran te legitimeren: "als de koran de naam van een gebeurtenis noemt, werden er verhalen bij verzonnen om de indruk te geven dat op de een of andere manier, op de een of andere plaats, er iemand was die wist waar het over ging."
Ondanks alle logica (hoe kan een moskee, die pas een eeuw na het ontstaan van de koran werd gebouwd, bepalen wat de koran bedoelde?) gaf het bouwen van een daadwerkelijke Al-Aqsa, zo schrijft de Palestijnse historicus A. L. Tibawi, " realiteit aan de figuratieve naam uit de koran". Ook had het het hoogstbelangrijke gevolg dat Jeruzalem post hoc in de koran terechtkwam, waardoor de stad een belangrijker rol kreeg in de islam. Er gebeurde meer. Verscheidene koranische verzen werden geherinterpreteerd teneinde te refereren aan Jeruzalem. Jeruzalem werd vanaf nu gezien als de plaats van het Laatste Oordeel. De Umayyaden wierpen de niet-religieuze Romeinse naam voor de stad, Aelia Capitolina (in het Arabisch, Iliya) en vervingen deze door namen in de joodse stijl, of Al-Quds (De Heilige) of Bayt al-Maqdis (De Tempel) Ze financierden een literaire vorm die de ‘heiligheid van Jeruzalem' bezong, een genre dat één auteur "Zionistisch" noemt. Er kwamen in deze tijd ook verslagen van de woorden en daden van de profeet (in het Arabsich hadiths, vaak vertaald als "tradities") waarin Jeruzalem positief wordt afgebeeld; een aantal ervan vergelijkt de stad met Mekka. Er werd zelfs een poging gedaan om de pelgrimstocht (hajj) van Mekka naar Jeruzalem te verplaatsen.
Geleerden zijn het erover eens dat de motivatie van de Umayyaden om een sterke moslimaanwezigheid in de heilige stad te hebben puur utilitaristisch was. De Irakese historicus Abdul Aziz Duri ziet "politieke redenen" voor hun acties. Hasson is het daarmee eens:
De constructie van de Rotskoepel en de Al-Aqsa-moskee, de rituelen die de Umayyaden inbrachten op de Tempelberg en de disseminatie van islam-georienteerde tradities gerelateerd aan de heiligheid van deze plaats, wijzen allemaal op de politieke motieven achter de glorificatie van Jeruzalem door moslims.
Zodoende leidde een politiek-geinspireerd bouwprogramma van de Umayyaden tot de islamitische heiliging van Jeruzalem.
Abbasidische Heerschappij
Met de val van de Umayyaden in 750 en de verplaating van de hoofdstad van het kalifaat naar Baghdad, werd "keizerlijke protectie verwaarloosbaar" en raakte Jeruzalem praktisch in vergetelheid. In de driehonderdvijftig jaar die volgden, raakten niet alleen de boeken die Jeruzalem de hemel in prezen uit de gunst, en kwam er niet alleen een eind aan de constructie van glorieuze gebouwen – zelfs de bestaande vervielen (de Rotskoepel stortte in in 1016). Het goud werd van de koepel gehaald als betaalmiddel voor reparaties aan de Al-Aqsa. De stadsmuren stortten in. En erger nog, de nieuwe heersers lieten Jeruzalem en de omliggende regio doodbloeden met wat F.E. Peters van de New York University "hun roofzucht en achteloze onverschilligheid" noemt. De stad raakte totaal vervallen. "Er zijn weinig geleerden en veel christenen" mopperde een tiende-eeuwse moslim-inwoner van Jeruzalem. Alleen mystici bleven de stad bezoeken.
Een andere auteur uit de tiende eeuw beschrijft de stad denigrerend als "een provinciestadje vlakbij Ramla" – een referentie aan het ondermaatse , onbelangrijke stadje dat dienst doet als Palestina's administratieve centrum. Elad karakteriseert Jeruzalem tijdens de eerste eeuwen van de moslimoverheersing als " een verafgelegen stad van verminderd belang." De vooraanstaande historicus S.D. Goitein merkt op dat het in geografisch woordenboek van al-Yakut Basra 170 keer wordt genoemd, Damascus 100 keer, en Jeruzalem maar éen keer, en dit slechts terzijde. Hij concludeert door dit en andere bewijsmiddelen dat in de eerste zes eeuwen onder moslimheerschappij, "Jeruzalem meestentijds het leven leidde van een afgelegen provinciestadje, overgeleverd aan de afpersing van roofzuchtige ambtenaren en notabelen, en vaak ook overgeleverd aan oproerige fellahin [boeren] of nomaden...Jeruzalem kon zeker niet bogen op uitstekendheid in de wetenschap van de islam of enige andere discipline."
Aan het eind van de tiende eeuw, zegt Peters, was de moslimheerschappij in Jeruzalem "bijna terloops" en zonder "specifieke politieke betekenis". En ook later: Al-Ghazali, soms de "islamitische Thomas van Aquino" genoemd, bezocht Jeruzalem in 1096, maar refereert niet eenmaal aan de Kruisvaarders die zijn kant opkwamen.
III. De Vroege Kruistochten
De verovering van Jeruzalem door de Kruisvaarders in 1099 wekte aanvankelijk weinig respons op bij moslims. De Franken kregen weinig aandacht; Arabische literatuur geschreven in steden die bezet waren door de Kruisvaarders noemt ze meestal niet. En dus, schrijft Robert Irwin, voorheen van de University of St. Andrew in Schotland, "werd de oproep tot jihad aan dovemansoren gericht." Emmanuel Siwan van de Hebrew University voegt daaraan toe dat "er geen ontsteltenis of gevoel van religious verlies en vernedering te ontdekken valt."
Pas in 1150, toen de poging om Jeruzalem terug in te nemen serieus werd, zochten moslimleiders hun heil in het opwekken van jihadgevoelens door middel van het belangrijker maken van Jeruzalem. Gebruikmakend van de hadiths en de "heiligheid van Jeruzalem"- literatuur legden de propagandisten de nadruk op de heiligheid van de stad en de noodzakelijkheid van haar terugkeer tot de moslimheerschappij. Gloednieuwe hadiths maakten Jeruzalem nu nog belangrijker voor het islamitisch geloof, éen ervan legt de profeet woorden in de mond , en hij zegt dat, na zijn dood, Jeruzalems verovering door de ongelovigen de op twee na grootste catastrophe is waar Islam mee geconfronteerd zal worden. Hoewel er niet geen "heiligheidheid van Jeruzalem"-boek was verschenen tussen 1100 en 1150, werden er in de tweede helft van die eeuw heel veel uitgegeven. In de 1160's, schrijft Siwan, "komt de Al-Quds propaganda tot bloei", en toen Saladdin (Salah ad-Din) de moslims naar de overwinning van Jeruzalem leidde in 1187 "bereikte de propaganda campagne zijn hoogtepunt." Saladdin schreef in een brief aan zijn Kruisvaarder-tegenstander dat de stad "voor ons is wat hij voor jullie is. Hij is zelfs belangrijker voor ons."
De glans van de herovering bleef tientallen jaren hangen. Bijvoorbeeld, Saladdin's afstammelingen (bekend als de Ayyubiden dynasty, die heerste tot 1250) begonnen een groots opgezet bouw- en restauratieprogramma, waarbij ze de stad een meer islamitisch karakter gaven. Tot nu toe bestond islamitisch Jeruzalem enkel uit de heiligdommen op de Tempelberg, maar nu werden er specifiek islamitische gebouwen (Sufi kloosters, scholen) in de stad gecreeërd. Het was ook rond deze tijd, zo merkt Oleg Grabar van het Institute of Advanced Study in Princeton op, dat de Rotskoepel gezien ging worden als de exacte plaats van Mohammed's tenhemelstijging (mi'raj) tijdens zijn Nachtelijke Tocht: als de "Verre Moskee" in Jeruzalem is, dan moeten Mohammed's Nachtelijke Tocht en zijn daaropvolgende bezoek aan de hemel logischerwijs op de Tempelberg hebben plaatsgehad – en wel op precies dezelfde rots van waar Jezus ten hemel was gevaren.
IV. Ayyubiden
Maar toen Jeruzalem eenmaal veilig terug in islamitisch bezit was, taande de interesse voor de stad. "Het werd al vrij snel duidelijk dat al-Quds niet essentieel was voor de veiligheid van een rijk dat gebaseerd was in Egypte of Syrië. Overeenkomstig bleek de stad in tijden van politieke of militaire crisis ontbeerlijk te zijn", schrijft Donald P. Little van McGill University. In het bijzonder, in 1219, toen de Europeanen Egypte aanvielen tijdens de Vijfde Kruistocht, besloot een kleinzoon van Saladdin, genaamd al Mu'azzam, de muren rondom Jeruzalem neer te halen, uit angst dat, mochten de Franken de stad innemen met de muren, "ze iedereen die ze er vinden zullen doden, en het lot van Damascus en de landen van Islam zal in hun handen zijn." Het weghalen van Jeruzalem's versterkingen bracht een massa-exodus uit de stad op gang en zo haar snelle neergang.
Ook bood rond deze tijd de moslimleider van Egypte en Palestina, al-Kamil (een andere kleinzoon van Saladdin en Mu'azzam's broer) Jeruzalem aan de Europeanen aan als als zij in ruil daarvoor Egypte verlieten, maar niemand nam dat aanbod aan. Tien jaar later, in 1229, ging een zelfde soort ruil wel door toen al-Kamil Jeruzalem afstond aan Keizer Frederik II – in ruil hiervoor beloofde de Duitse leider militaire hulp tegen al-Mu'azzam, die nu een rivaal was geworden. Al-Kamil stond erop dat de Tempelberg in de handen van moslims bleef en dat "alle gebruiken van de Islam" door konden blijven gaan - een voorwaarde waar Frederik II gevolg aan gaf. In een opmerkelijk ontsluierende beschrijving van Jeruzalem schrijft al-Kamil, refererend aan zijn deal met Frederik: "Ik verloor aan de Franken slechts vervallen kerken en huizen". Met andere woorden, de stad die zo heroïsch was heroverd door Saladdin in 1187 werd tweeënveertig jaar later gewillig verhandeld door zijn kleinzoon.
Toen ze hoorden dat Jeruzalem weer in de handen van christenen was, waren moslims voorspelbaar zeer geëmotioneerd. Een Egyptische historicus schreef later dat het verlies van de stad "een groot ongeluk voor de moslims [was], en veelvuldig waren de beschimpingen in alle landen." In 1239 lukte het een andere Ayyubidische leider, an-Nasir Da'ud, de Franken uit de stad te verdrijven.
Maar ook hij stond Jeruzalem meteen weer af aan de Kruisvaarders in ruil voor hulp tegen een van zijn familieleden. Dit keer hadden de christenen minder respect voor de islamitische heiligdommen en veranderden de moskeeën in kerken.
Ze bleven niet lang - de invasie van Palestina door troepen uit Centraal-Azie in 1244 bracht Jeruzalem weer onder Ayyubidische heerschappij, en vanaf die tijd bleef de stad zevenhonderd veilig onder moslimheerschappij. Maar Jeruzalem bleef een pion in de Realpolitik van de tijd, zoals duidelijk wordt uit een brief van een latere Ayyubidische heerser, as-Salih Ayyub, aan zijn zoon: "Als de Kruisvaarders je in Cairo bedreigen, en ze eisen van jou de kust van Palestina en Jeruzalem", schreef hij, "draag deze plaatsen dan onverwijld aan hen over, op voorwaarde dat ze geen steunpunt in Egypte hebben".
De psychologie die hier aan het werk is is interessant: het feit dat christelijke ridders van ver kwamen reizen om Jeruzalem tot hun hoofdstad te maken, maakte de stad ook waardevoller voor de moslims. "Het was een stad die zeer begeerd werd door de vijanden van het geloof en werd daarom, door een soort spiegelbeeldsyndroom, bemind door moslims" zegt Sivan. En op deze wijze groeiden gescheurde meningen uit tot een krachtig gevoel; politieke noodzaak zorgde er nadien altijd voor, Jeruzalem te beschouwen als de derde heiligste stad in Islam (thalith al-masajid).
Heerschappij van de Mamelukken en Ottomanen
Gedurende de tijd van de Mamelukken (1250-1516), raakte Jeruzalem weer in vergetelheid – hoofdstad van geen land, economisch achtergebleven, cultureel moeras – hoewel haar nieuwe status als islamitische standplaats bleef. Ook werd Jeruzalem een geliefde plaats om politiek leiders naar toe te verbannen, omdat het dichtbij Egypte lag en er geen stadsmuren waren, die, nadat ze in 1219 waren neergehaald, nooit herbouwd waren – wat Jeruzalem een makkelijk slachtoffer voor plunderaars maakte. Deze notabelen schonken religieuze instituten aan de stad, vooral religieuze scholen, wat, allemaal bij elkaar opgeteld, de islam meehielp zich opnieuw te vestigen. Maar een algeheel gebrek aan interesse vertaalde zich in neergang en verarming. Vele grote gebouwen, inclusief de heiligdommen op de Tempelberg, stonden leeg en vervielen, terwijl de stad leger en leger werd. Een 14e- eeuwse schrijver beklaagde zich over de armoede van de moslims die Jeruzalem bezochten. De Mamelukken vernielden Jeruzalem dusdanig, dat de gehele bevolking van de stad aan het eind van hun regeringsperiode uit niet meer dan 4000 zielen bestond.
De Ottomaanse periode (1516-1917) begon goed. Suleyman de Grote herbouwde de stadsmuren in 1537-41 en stak veel geld in Jeruzalem (hij stelde bijvoorbeeld de watertoevoer veilig), maar alles werd daarna weer snel als daarvoor. Jeruzalem werd nu vernederd als oogstplaats voor belasting door niet-residentiële en zeer roofzuchtige ambtenaren, die de plaats eenmaal per jaar bezochten. "Na Jeruzalem geruineerd te hebben, ging de Pasha weg", observeert de Franse reiziger François-René Chateaubriand in 1806. Soms veroorzaakte deze roofzucht opstanden. De Turkse autoriteiten maakten nog meer winst voor zichzelf door Europese bezoekers af te zetten - hierdoor hoefden ze over het algemeen minder werk in Jeruzalem te verrichten dan in andere steden. Belastingafschriften laten zien dat het enige exportproduct zeep was. De stad was zo onbelangrijk geworden dat ze soms niet meer was dan een aanhangsel van het gouverneurschap van Nablus of Gaza. Noch werd geleerdheid gecultiveerd: in 1670 schreef een reiziger dat het niveau zo laag was geworden dat zelfs de prediker van de Al-Aqsamoskee slecht literair Arabisch sprak. De vele religieuze scholen verdwenen. In 1806 was het bevolkingsaantal weer verminderd, ditmaal tot onder 9000 inwoners.
Moslims konden het zich in deze lange periode veroorloven Jeruzalem te negeren , schrijft James Parkes, omdat de stad "er was, en het kwam nooit bij een moslim op dat dat dat niet altijd zo zou zijn," veilig in handen van moslims. Ontelbare verslagen van Westerse pilgrims, toeristen en diplomaten in Jeruzalem uit deze tijd noemen de verloederde staat van de stad. George Sandys schreef in 1611: "Er ligt veel braak, de oude gebouwen zijn (op een paar na) allemaal verwoest, de nieuwe zijn verachtelijk." Constantin Volney, onder waarnemers éen van de meest wetenschappelijke, beschreef in 1784 de "vernielde muren, de vestinggracht vol afval, de omtrek van de stad bedolven onder ruines." "Wat een troosteloosheid en misère!" schreef Chateaubriand. Gustave Flaubert bezocht de stad in 1850 en vond er "overal ruines, en overal de stank van graven. Het lijkt alsof God's vloek over de stad hangt. De Heilige Stad der drie religies is aan het wegrotten door verveling, verlating, en verwaarlozing." "Ongelukkig zijn de door de hemel uitverkorenen" was het commentaar van Herman Melville in 1857. En Mark Twain schreef in 1867 dat Jeruzalem "al haar oude grandeur kwijt [is], het is een pauperdorp geworden."
De Britse regering herkende de minieme interesse van moslims in Jeruzalem tijdens de Eerste Wereldoorlog. Tijdens onderhandelingen in 1915-16 met Sharif Husayn uit Mekka (over de voorwaarden betreffende de Arabische opstand tegen de Ottomanen) besloot Londen om Jeruzalem niet op te nemen in de gebieden die werden toegewezen aan de Arabieren omdat, zoals het hoofd van de Britse delegatie, Henry McMahon, stelde: "Er was geen plaats...van voldoende belang...ten zuiden van [Damascus]...waar de Arabieren vitaal belang in stelden"
Deze gedachte bevestigend lieten de Turkse opperheren in 1917 Jeruzalem liever aan haar lot over dan voor haar te vechten en evacueerden de stad net voordat de Britse troepen binnenvielen. Er bestaat een verslag dat suggereert dat ze zelfs bereid waren om de heilige stad te verwoesten. Jamal Pasha, de Ottomaanse opperbevelhebber, instrueerde zijn Oostenrijkse bondgenoten "Jeruzalem naar de hel te blazen" mochten de Britten de stad binnentrekken. De Oostenrijkers hadden hierom hun wapens op de Rotskoepel rericht, met genoeg ammunitie voor twee volle dagen van bombardement. Volgens Pierre van Paasen, een journalist, bestaat de Rotskoepel vandaag alleen nog dankzij een joodse artilleriecommandant van het Oostenrijkse leger, Marek Schwartz, die "liever dan te reageren met een spervuur op de islamitische heiligdommen, in alle stilte zijn wapens onklaar maakte en de Britse linies in liep."
V. Britse Mandaat-periode
In moderne tijden, zo merkt de Israelische geleerde Hava Lazarus-Yafeh op, werd Jeruzalem "pas in het begin van de twinigste eeuw de focus van Arabische religieuze- en politieke activiteit." Ze schrijft deze verandering vooral toe aan de "hernieuwde joodse activiteit in de stad, en de joodse aanspraak op de westelijke (Klaag)muur." De stad was onder Brits mandaat van 1917 tot 1948 en hierdoor werd de passie voor Jeruzalem weer groter. Arabische politici maakten er een punt van de stad te bezoeken tijdens de mandaatperiode. Irakese leiders kwamen vaak naar Jeruzalem, baden er demonstratief in de Al-Aqsamoskee en gaven er geëmotioneerde speeches. Het meest bekend is het bezoek van de koning van Iraq, Faysal, waarbij hij de Tempelberg ceremonieel betrad door dezelfde poort als Kalief Omar toen de stad voor het eerst veroverd werd in 638. De Iraakse betrokkenheid bestond verder onder meer uit fondswerving voor een Islamitische Universiteit in Jeruzalem en het opzetten van een consulaat en informatiecentrum aldaar.
De Palestijnse leider (en mufti van Jeruzalem) Hajj Amin al-Husayni liet de Tempelberg centraal staan in zijn ani-zionistische politiek. In 1931 bracht hij een groep moslim-notabelen bijeen in Jeruzalem voor een internationaal congres waarin wereldwijde islamitische steun aan de Palestijnen werd gemobiliseerd. Ook exploiteerde hij de aantrekkingskracht van de islamitische heiligdommen in Jeruzalem om internationale ondersteuning te vinden in zijn campagne tegen het Zionisme. Bijvoorbeeld, hij hield zich bezig met fondswerving in verschillende Arabische landen om de Rotskoepel en de Al-Aqsa te restaureren, soms door het verzenden van afbeeldingen van de Rotskoepel onder een Davidster. Zijn inspanning werkte en hij kreeg de middelen om de monumenten in oude glorie te herstellen.
Wat misschien het meest duidde op de verandering van stemming was de claim dat de profeet Mohammed zijn paard aan de westelijke muur van de Tempelberg had vastgebonden. Zoals is vastgesteld door Shmuel Berkowitz hadden islamitische geleerden in voorgaande eeuwen getheoriseerd over de vraag waar de profeet zijn paard had vastgemaakt, aan de oostelijke of aan de zuidelijke muur, maar niemand onder hen associeerde de gebeurtenis met de westelijke muur vóór de moslim-joodse botsingen bij die westelijke muur in 1919. Wederom werd de vroomheid van moslims gedreven door politiek.
Jordaanse Regering
Ingebed tussen de Britse en de Israelische periodes biedt de Jordaanse tijd tussen 1948-67 een nuttige control-case; als gewoonlijk, toen de moslims de Oude Stad hadden ingenomen (waar de heiligdommen zijn) verloren ze er zichtbaar interesse in. Aanvankelijk was er grote opwinding toen de Jordaniërs de ommuurde stad veroverden in 1948, - zoals blijkt uit de kroning van koning Abdullah als ‘Koning van Jeruzalem" door de Koptische bisschop in november van dat jaar- maar al snel had de verveling weer ingezet. De Hashemieten hadden weinig op met Jeruzalem, waar een aantal van hun grootste vijanden woonde en waar Abdullah was vermoord in 1951. In feite stelden de Hashemieten veel in het werk om de heilige stad minder belangrijk te maken dan hun hoofdstad, Amman. Jeruzalem had gediend als het Britse administratieve centrum, maar nu werden alle regeringsgebouwen daar gesloten (behalve toerisme), Jeruzalem had geen autoriteit meer, zelfs niet over andere delen van de Westelijke Jordaanoever. De Jordaniërs sloten eveneens een aantal lokale instituten, bijvoorbeeld het Arabische Hogere Comité en de Moslim Hoge Raad, en verhuisden andere naar Amman, bijvoorbeeld de schatkist van de Waqf (Religieuze Zaken).
De Jordaanse inspanning werkte: wederom werd een Arabisch Jeruzalem een geisoleerde provinciestad, zelfs minder belangrijk dan Nablus. De economie zakte dermate in, dat duizenden Arabische Jeruzalemmers de stad verlieten: twerijl de populatie van Amman vijf keer zo groot werd in de periode 1948-67, groeide die van Jeruzalem slechts 50%. Voor een lening bij de bank moest men naar Amman reizen, en ook had Amman de eerste universiteit van het land, plus de vele residenties van de koninklijke familie. Arabische Jeruzalemmers wisten heel goed wat er gaande was, zoals blijkt uit de klacht van een notabele over de konnklijke residenties: "Die paleizen hadden in Jeruzalem gebouwd moeten worden, maar werden hier weggehaald, zodat Jeruzalem geen stad blijft, maar een soort dorp wordt." De gemeenteraad van Oost-Jeruzalem heeft tweemaal een officiële klacht ingediend over de discriminatie van hun stad door de Jordaanse overheid.
De grootste belediging was misschien de neergang van Jeruzalem's religieuze status. De moskeeën hadden niet genoeg geld, de vrijdagmiddag-gebeden werden niet vanuit de Al-Aqsamoskee uitgezonden, maar vanuit een omhooggevallen moskee in Amman. (Ironisch genoeg begon Radio Israel met het uitzenden van diensten vanuit Al-Aqsa direct na de overwining in 1967) Dit maakte deel uit van een groter patroon, omdat de Jordaanse autoriteiten wilden profiteren van het prestige van de controle over Jeruzalem, ook al haalden ze de stad neer: Marshall Breger en Thomas Idinopulos merken op dat "hoewel koning Abdullah zichzelf een ‘beschermer van de heilige plaatsen' noemde, hij maar weinig deed om de religieuze betekenis van Jeruzalem aan moslims te promoten."
De Jordaanse leiders waren niet de enigen die Jeruzalem negeerden; de stad verdween vrijwel geheel van de Arabische diplomatieke landkaart. In Malcolm Kerr's bekende onderzoek naar inter-Arabische relaties tijdens deze periode (The Arab Cold War) lijkt de stad niet eenmaal genoemd te worden. Niet één buitenlandse Arabische leider ging naar Jeruzalem gedurende de negentien jaar waarin Jordanië controle had over Oost-Jeruzalem, en koning Husayn (r. 1952-99) zelf bezocht de stad ook maar zelden. Koning Faysal van Saoedi-Arabie sprak na 1967 vaak over hoe hij er naar smachtte in Jeruzalem te bidden, maar het lijkt er op dat hij nooit de moeite heeft genomen om er te gaan bidden toen hij nog de kans had. Misschien het meest in het oog springend is het handvest van de PLO, het Palestijns Nationaal Convenant uit 1964, dat Jeruzalem niet eenmaal bij naam noemt, noch op de stad zinspeelt.
VI. Israelische Regering
Deze verwaarlozing kwam abrupt ten einde na juni 1967, toen de Oude Stad onder Israelische controle kwam te staan. De Palestijnen maakten Jeruzalem weer het middelpunt van hun politieke programma. Afbeeldingen van de Rotskoepel schoten op als paddestoelen, van Yasser Arafat's kantoor tot in de winkel op de hoek. Ook slogans over Jeruzalem verspreidden zich snel en de stad werd de meest emotionele kwestie van het Arabisch-Israelische conflict. De PLO maakte zijn nalatigheid uit 1964 goed, door Jeruzalem specifiek te vermelden in de grondwet van 1968 als "de zetel van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie."
"Net als in de Kruisvaarderstijd", zegt Lazarus-Yafeh , "begonnen moslimleiders wederom de nadruk te leggen op de heiligheid van Jeruzalem in de islamitische traditie". Hierbij gebruikten ze zelfs een aantal van dezelfde argumenten (e.g. ze verwierpen de religieuze connecties van de heersende macht met de stad ) en een aantal van dezelfde hadiths om deze argumenten kracht bij te zetten. Moslims begonnen de joodse toewijding aan de stad na te praten. Arafat verklaarde: "Al-Quds ligt in het diepste van ons gevoel, het gevoel van ons volk en het gevoel van alle Arabieren, moslims, en christenen in de wereld." Buitensporige stellingen werden de norm (er werd nu gezegd dat Jeruzalem "qua heiligheid vergelijkbaar" was met Mekka en Medina, de stad werd zelfs "onze heiligste plaats" genoemd). Jeruzalem werd nu regelmatig genoemd in resoluties van de Arabische Liga en de Verenigde Naties. En de regeringen van Jordanië en Saoedi-Arabië gaven nu net zo gul aan het religieus fonds in Jeruzalem, als ze daarvoor gierig waren geweest.
Niet alleen de Palestijnen legden de nadruk op Jeruzalem: de stad diende ook weer als een medium voor de mobilisatie van internationale moslimopinie. Dit werd bijzonder duidelijk in 1969, toen koning Faysal een brand in de Al-Aqsamoskee als stimulans gebruikte om vijfentwintig staatshoofden bijeen te halen en de Organisatie van Islamitische Conferentie op te richten, een instituur voor moslims in de stijl van de Verenigde Naties. In Libanon beeldt de fundamentalistische groep Hezbollah de Rotskoepel nu overal op af, van posters tot sjaals, met onder de foto vaak de slogan "Wij rukken op." Het hoofd van de Shi'i in Libanon, Muhammad Husayn Fadlallah, exploiteert het thema van de bevrijding van Jeruzalem regelmatig om zijn eigen mensen te inspireren, hij doet dit, volgens zijn biograaf Martin Kramer, niet voor een beloning in het hiernamaals, maar om een beweging te mobiliseren teneinde Libanon voor islam te winnen.
De Islamitische Republiek Iran, het dictaat van hun leider Ayatollah Khomeini "Jeruzalem is het bezit van moslims en moet naar hen terugkeren" volgend, heeft Jeruzalem op vergelijkbare wijze centraal gesteld. Vlak nadat het regime aan de macht kwam, werd op het 1-rial muntstuk en het 1000-rial bankbiljet de Rotskoepel afgebeeld (hoewel deze op de laatste pijnlijk genoeg de Al-Aqsamoskee werd genoemd). Iraanse soldaten kregen tijdens de oorlog met het leger van Saddam Hussein eenvoudige landkaarten met daarop hun voortschrijding door Iraq en vervolgens naar Jeruzalem. Ayatollah Khomeini benoemde de laatste vrijdag van de Ramadan "Jeruzalem-dag" en deze herdenkingsdag heeft vele malen dienst gedaan als gelegenheid voor anti-Israel toespraken in vele landen, waaronder Turkije, Tunesie en Marokko. De Islamitische Republiek Iran viert deze dag met speciale postzegels en posters van Jeruzalem, vergezeld van vermanende slogans. In februari 1997 vierde een menigte van zo'n 300.000 mensen Jeruzalem-dag, in aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders als President Hashemi Rafsanjani. Jeruzalem-dag wordt gevierd (complete met een serie speeches , een tentoonstelling, een folkloristische show en een jeugdprogramma ) tot in verafgelegen oorden als Dearborn, Michigan.
Naarmate het voor moslims gangbaarder werd om hartstochtelijk aanspraak op Jeruzalem te maken, is het aantal moslim-pelgrimstochten naar de stad verviervoudigd. Er is een nieuwe "heiligheid van Jeruzalem" literatuur ontstaan. Zo emotioneel wordt Jeruzalem nu door moslims bekeken dat ze er gedichtenbundels over volschrijven (vooral in westerse talen). En op politiek gebied is Jeruzalem uitgegroeid tot een uniek bindmiddel. "Jeruzalem is het enige onderwerp dat de Arabieren samen schijnt te brengen. Het is de oorlogskreet", zo zegt een Arabische topdiplomaat in 2000.
De liefde voor Jeruzalem gaat soms zelfs zo ver dat de centraliteit van Mekka wordt betwist. Niemand minder dan kroonprins ‘Abdullah van Saoedi-Arabië zou meerdere malen gezegd hebben dat voor hem "Jeruzalem als de heilige stad Mekka " is. Hasan Nasrallah, de leider van Hezbollah gaat nog verder, en zegt in een belangrijke toespraak: "Wij zullen Palestina niet opgeven, heel Palestina, en Jeruzalem blijft de plaats waar alle jihadstrijders hun gebeden naar richten."
Twijfelachtige Beweringen
Naast deze diepe emoties zijn er vier twijfelachtige beweringen opgedoken, die de islamitische aanspraak op Jeruzalem promoten.
De islamitische connectie met Jeruzalem is ouder dan de joodse.. De Palestijnse minister van Religieuze Zaken beweert dat Jeruzalem "altijd" onder Moslimsoevereiniteit heeft gestaan. Ghada Talhami, een polemicus, verklaart dat "Er andere heilige plaatsen [zijn] in de islam, maar Jeruzalem heeft een speciaal plekje in het hart van moslims omdat haar lot altijd verbonden is geweest met het hunne." Altijd? Jeruzalem werd tweeduizend jaar voor de opkomst van Islam gesticht, dus hoe is dat mogelijk? Ibrahim Hooper van de Council on American-Islamic Relations in Washington heldert dit anachronisme op: "De gehechtheid van moslims aan Jeruzalem begint niet met de profeet Mohammed, het begint met de profeten Abraham, David, Solomon en Jezus, die ook profeten zijn in de islam" Met andere woorden, de centrale figuren van het joden- en christendom waren in wezen proto-moslims. Dit verklaart dan waarom de Palestijnse jan-met-de-pet beweert dat "Jeruzalem Arabisch [is geweest] vanaf de dag van de schepping"
De koran noemt Jeruzalem. Zo volledig is de identificatie van de Nachtelijke Tocht met Jeruzalem, dat het in vele uitgaven van de Koran gevonden wordt, vooral in vertalingen. Sommige zeggen in voetnoten dat de "Verre Moskee" aan Jeruzalem "moet" refereren. Andere gaan zo ver dat ze Jeruzalem in de tekst voegen (godslasterlijk?), vlak na "Verre Moskee". Het wordt op verschillende manieren gedaan. De Sale vertaling gebruikt cursieve druk:
from the sacred temple of Mecca to the farther temple of Jerusalem
van de heilige temple in Mekka naar de verre tempel in Jeruzalem
de Asad vertaling vertrouwt op vierkante haakjes:
from the Inviolable House of Worship [at Mecca] to the Remote House of Worship [at Jerusalem]
van het heilige bedehuis [in Mekka] tot het afgelegen bedehuis [in Jeruzalem]
en de Behbudi-Turner versie zet het zonder meer in de tekst:
from the Holy Mosque in Mecca to the Al-Aqsa Mosque in Palestine.
van de heilige moskee in Mekka tot de Al-Aqsamoskee in Palestina.
Als in de Koranvertalingen wel het woord Jeruzalem voorkomt, dan is het geen verrassing dat zij, die afhankelijk zijn van die vertalingen, inderdaad ook geloven dat Jeruzalem "genoemd wordt in de koran" -wat dan ook beweerd werd door een groep Amerikaanse mosliminstituten in 2000. Een ervan ging nog verder, volgens Hooper, "de koran refereert aan Jeruzalem door het noemen van het allerbelangrijkste: de Al-Aqsamoskee". Deze vergissing heeft practische consequenties, bijvoorbeeld, Ahmad ‘Abd ar-Rahman, secretaris-generaal van het "kabinet" van de PA fundeert er zijn claim op: "Met Jeruzalem kan niet gesjoemeld worden, ze is heilig, en niemand kan daarmee sjoemelen want het is een tekst uit de Koran."
Mohammed heeft Jeruzalem echt bezocht. De islamitische biografie van de profeet Mohammed is zeer compleet en noemt zeer duidelijk nergens dat hij het Arabisch schiereiland ooit heeft verlaten, laat staan dat hij naar Jeruzalem reisde. Daarom beweert Karen Armstrong, een islamspecialist, niets nieuws als ze schrijft dat "Moslimteksten duidelijk maken dat...het verhaal over Mohammed's mystieke Nachtelijke Tocht naar Jeruzalem...geen fysieke reis was, maar een visionaire." Deze zin staat in een artikel getiteld "Islam's Stake: Why Jeruzalem Was Central to Muhammad" dat stelt dat "Jeruzalem centraal stond in de spirituele identiteit van moslims vanaf het eerste begin van hun geloof." Niet goed genoeg. Armstrong werd aangevallen om deze "schaamteloze misrepresentatie" van islam en om de bewering dat "Moslims zelf geloven niet in het wonder van hun profeet."
Jeruzalem is niet belangrijk voor joden. De eerste stap is het ontkennen van een joodse connectie met de westelijke (Klaag)muur, het enige gedeelte van de Tempel dat nog rechtovereind staat. In 1967 noemde een islamitische functionaris van de Tempelbergautoriteiten de joodse gehechtheid aan de muur een "agressieve daad gericht tegen de Al-Aqsamoskee". Wijlen koning Faysal was openlijk vol minachting: "De Klaagmuur is een bouwsel om tegenaan te huilen, en ze hebben er geen historisch recht op. Er kan een andere muur voor ze gebouwd worden om tegenaan te huilen." ‘Abd al-Malik Dahamsha, een moslimlid van het Israelische parlement, stelde botweg dat "de westelijke muur niet geassocieerd [wordt] met de overblijfselen van de joodse Tempel." De website van de Palestinijnse Authoriteit verklaart dat "Sommige Orthodoxe joden het als een heilige plaats beschouwen, en zeggen dat de muur een deel van hun tempel is, maar alle geschiedkundige studies en archaeologische opgravingen, hiervoor enig bewijs te vinden, hebben gefaald." De mufti van de PA beschrijft de muur als "gewoon een afschutting die bij het moslimheiligdom hoort" en zegt dat "er niet één steen in de muur relateerd aan de geschiedenis van de joden." Hij neemt de joodse connectie met de muur niet serieus, zoals blijkt uit de achteloze opmerking die hij maakte tegen een Israelische interviewer: "Ik had gehoord dat jullie tempel in Nablus was, of misschien Bethlehem." Ook Arafat verkondigde dat joden "Nablus als heiliger dan Jeruzalem beschouwen." Er bestaat zelfs een academisch werk, van de ‘Ayn Shams University in Egypte, dat beweert te bewijzen dat de Al-Aqsamoskee ouder is dan de joodse antiquiteiten – en wel niet minder dan tweeduizend jaar.
In deze geest oefenen mosliminstituties pressie uit op de westerse media om de Tempelberg en de westelijke muur bij hun islamitische namen te noemen (Al-Haram ash-Sharif, Al-Buraq),en niet bij hun veel oudere joodse. (Al-Haram ash-Sharif, stamt bijvoobeeld uit de Ottomaanse tijd) Als westerse journalisten hier niet op ingaan wordt Arafat woedend, zijn nieuwsdienst portretteert het als deel van een "voortdurend complot tegen onze heiligdommen in Palestina" en zijn mufti acht het tegen de islamitische wet.
De tweede stap is het de joden toegang tot de muur ontzeggen. "Het is verboden voor joden te bidden bij de westelijke muur" beweert een islamitisch leider die in Israel woont. De directeur van de Al-Aqsamoskee betoogt dat het een plaats is voor "Moslims, alleen moslims. Er is hier geen tempel, alleen de Al-Aqsamoskee en de Rotskoepel." De radiozender Voice of Palestine eist dat het Israeli politici verboden wordt de muur zelfs maar aan te raken. De mufti van de Palestijnse Autoriteit, ‘Ikrima Sabri, verbiedt joden reparaties aan de muur uit te voeren en breidt de islamitische aanspraak nog uit: Alle gebouwen rondom de Al-Aqsamoskee zijn een islamitische waqf."
De derde stap is het afwijzen van iedere vorm van joodse controle in Jeruzalem, wat Arafat deed in midden-2000. "Ik zal niet toestemmen in welke vorm van Israelische soevereine aanwezigheid in Jeruzalem dan ook." Dit werd herhaald door de kroonprins van Saoedi-Arabie, Abdullah, die zei: "Er valt nergens over te onderhandelen of compromissen over te sluiten als het gaat over Jeruzalem." Zelfs de Minister van Buitenlandse Zaken van Oman, Yusuf bin ‘Alawi bin ‘Abdullah, zei tegen de premier van Israel dat soevereiniteit in Jeruzalem uitsluitend Palestijns hoort te zijn "om veiligheid en stabiliteit te waarborgen."
De laatste stap is de toegang van joden tot Jeruzalem helemaal verbieden. Met dit doel wordt er een massa literatuur verspreid die erop hamert dat heel Jeruzalem uitsluitend islamitisch is. Schoolboeken noemen de rol van de stad in de islam en het Christendom, maar negeren het jodendom. Een Amerikaanse groep geaffilieerd met Hamas noemt Jeruzalem een "Arabische, Palestijnse en Islamitische heilige stad." En een spandoek bij een demonstratie houdt het kort: "Jeruzalem is Arabisch." Er is geen plaats voor joden hier.
Anti-Jeruzalem Gezichtspunten
Ondanks deze moslimliefde voor Zion, heeft de islam een recessief maar hardnekkig stuk anti-Jeruzalem-sentiment in zich, gebaseerd op het idee dat de nadruk leggen op Jeruzalem on-islamitisch is en de speciale heiligheid van Mekka kan ondermijnen.
De Princeton historicus Bernard Lewis merkt op dat in de vroege tijd van islam, er "onder veel theologen en juristen grote weerstand" was tegen het idee van Jeruzalem als heilige stad. Ze zagen dit als een ‘verjoodsende dwaling – als een van de vele pogingen van joodse bekeerlingen om joodse ideeen te laten infiltreren." Anti-Jeruzalem –getrouwen lieten verhalen rondgaan die zouden moeten aantonen dat het idee van de heiligheid van Jeruzalem een joods gebruik is. In een van de meest belangrijke suggereert een bekeerde jood, genaamd Ka'b al-Ahbar aan kalief ‘Umar dat de Al-Aqsamoskee bij de Rotskoepel gebouwd kon worden. De kalief antwoordt door hem te beschuldigen van terugkeer naar zijn joodse wortels:
‘Umar vroeg hem: "Waar denk je dat we de gebedsplaats moeten bouwen?"
"Bij de [Tempelberg] Rots", antwoordde Ka'b.
"Bij God, Ka‘b," zei ‘Umar, "je volgt het jodendom. Ik zag je je sandalen uitdoen [volgens joods gebruik]."
"Ik wou het onder mijn blote voeten voelen," zei Ka‘b.
"Ik zag je," zei ‘Umar. "Maar nee…Niets daarvan! Wij hebben geen gebod gekregen over de Rots, we hebben een gebod gekregen over de Ka'ba [in Mekka]."
Een andere versie van deze anecdote maakt de joodse inhoud zelfs nog duidelijker: Ka'b al-Ahbar probeert hier kalief ‘Umar aan te zetten tot bidden ten noorden van de Heilige Rots, en legt het voordeel ervan uit: "Dan ligt heel Al-Quds, dat is, de Al-Masjid al-Haram, voor u uitgestrekt" Met andere woorden, deze joodse bekeerling zegt dat de Rots en Mekka dan op één lijn liggen en moslims naar allebei tegelijkertijd kunnen bidden.
Het feit dat moslims bijna anderhalf jaar richting Jeruzalem baden heeft in de islam een permanent tegenstrijdig effect op de status van die stad gehad. Het omgaf Jeruzalem deels met prestige en heiligheid, maar maakte de stad ook tot de enige plaats die God had verworpen. Een aantal vroege hadiths laat moslims hun afwijzing tonen door ze te laten bidden met hun achterste demonstratief naar Jeruzalem gericht. – een gebruik dat rudimentair nog bestaat; hij die bidt in Al-Aqsa keert zijn rug niet per toeval naar de omgeving van de joodseTempel. Of, in premier Ariel Sharon's scherpe formulering: "als een moslim in Al-Aqsa bidt, keert hij de Tempel de rug toe. En ook zijn lagere delen."
Ibn Taymiya (1263-1328) was een van de strengste en invloedrijkste religieus denkers in de islam en wellicht een van de meest opvallende woordvoerders van het anti-Jeruzalem standpunt. In zijn wijduiteenlopende poging om islam te zuiveren van ongewenste aanwassen en goddeloosheid, heeft hij de heiligheid van Jeruzalem verworpen als een joods-christelijk concept, alsook een gevolg van de oude rivaliteit tussen de Ummayaden en Mekka. Ibn Taymiya's leerling, Ibn Qayyim al-Jawziya (1292-1350), ging nog verder en verklaarde dat hadiths over Jeruzalem vervalsingen waren. Algemener gesteld: ontwikkelde moslims die leefden in de tijd na de Kruistochten wisten dat de grote publiciteit die de hadiths over Jeruzalem kregen, een resultaat waren van de tegenkruistocht – van politieke noodzaak – en daarom was men op hun hoede.
Ook andere dingen wijzen op de relatief lage status van Jeruzalem als heilige stad: een kunsthistoricus stelt dat "in tegenstelling tot representaties van Mekka, Medina en de Ka'ba, afbeeldingen van Jeruzalem schaars [zijn]." Het geloof dat het Laatste Oordeel in Jeruzalem plaats zou hebben werd door een aantal middeleeuwse auteurs als vals beoordeeld, bedacht om moslims naar de stad te krijgen.
Moderne schrijvers ergeren zich soms aan de waas van heiligheid die Jeruzalem omgeeft. Muhammad Abu Zayd schreef in 1930 in Egypte een boek, dat zo radicaal was dat het uit de circulatie werd genomen en nu zelfs niet meer bestaat. In dit boek verwerpt hij
het denkbeeld van de Nachtelijke Tocht van de profeet via Jeruzalem, zeggende dat de koranische vertelling in feite gaat over zijn Hijra van Mekka naar Medina; "de verre moskee" (al-masjid al-aqsa). had daarom niets van doen met Jeruzalem, maar was de moskee in Medina.
Dat dit standpunt verboden is, laat duidelijk de bijna complete overwinning van het pro-Jeruzalem standpunt in islam zien. Maar af en toe sijpelt er nog iets door. Tijdens een topconferentie van Arabische leiders in maart 2001 maakte Mu'ammar al-Qadhdhafi zich vrolijk over de obsessie van zijn collega's met de Al-Aqsamoskee. "Naar de hel ermee" zo wordt hij geciteerd. "Je lost het maar op of niet, het is maar een moskee en ik kan overal bidden."
Conclusie
Politiek, en niet religieuze gevoeligheid is al veertien eeuwen de drijfveer achter de gehechtheid van moslims aan Jeruzalem; wat de historicus Bernard Wasserstein heeft geschreven over de groei van moslimsentiment gedurende de tegenkruistocht geldt voor al die eeuwen: "In de geschiedenis van Jeruzalem kan verhoogd religious enthousiasme voor een groot deel worden verklaard door politieke noodzaak." Dit patroon heeft drie belangrijke implicaties. Ten eerste zal Jeruzalem voor moslims nooit meer dan een secundaire stad zijn. "Geloof in de heiligheid van Jeruzalem" is Sivan's juiste conclusie, " kan in de islam noch als wijdverspreid, noch als diepgeworteld gezien worden." Ten tweede, de interesse van moslims ligt minder in de controle over Jeruzalem dan in het verhinderen van die controle door anderen. Ten derde is de islamitische band zwakker dan de joodse omdat ze net zoveel afhangt van kortstondige en aardse overwegingen als van onveranderlijke geloofsaanspraken.
Mekka daarentegen is de eeuwige stad van de islam, de plaats waar het streng verboden is voor non-moslims. Grof gezegd, wat Jeruzalem voor joden is, is is Mekka voor moslims – een punt dat ook gemaakt wordt in de koran zelf. (2:145) Hier wordt erkend dat moslims éen qibla hebben en de "mensen van het boek' een andere. De parallel werd door middeleeuwse moslims opgemerkt; de aardrijkskundige Yaqut (1179-1229) schreef bijvoorbeeld dat "Mekka heilig [is] voor moslims en Jeruzalem voor joden." Sommige moderne geleerden zijn tot dezelfde conclusie gekomen: "Jeruzalem speelt voor het joodse volk dezelfde rol als Mekka voor moslims," schrijft Abdul Hadi Palazzi, directeur van het Cultureel Instituut van de Italiaanse Islamitische Gemeenschap.
De overeenkomsten zijn opmerkelijk. Joden bidden drie keer richting Jeruzalem, moslims vijf keer per dag naar Mekka. Moslims zien Mekka als de navel van de wereld, en zo zien joden Jeruzalem. Terwijl joden geloven dat Abraham Ishmael's broer Isaac bijna opofferde in Jeruzalem, geloven moslims dat het verhaal zich afspeelde in Mekka. De Ka'ba en de Tempel hebben een aantal dezelfde functies (bijvoorbeeld, beide zijn de bestemming van pelgrims). De Tempel en de Ka'ba zijn beide, zo wordt gezegd, onnavolgbare bouwwerken. De ootmoedige doet in beide gebouwen zijn schoenen uit en gaat op blote voeten naar binnen. De Tempel van Salomon werd ingewijd op Yom Kippoer, de tiende dag van het jaar, en de Ka'ba krijgt zijn nieuwe afdekking ook op de tiende dag van ieder jaar. En terwijl Jeruzalem voor joden zo heilig is dat niet alleen de aarde maar ook de lucht er beschouwd wordt als gezegend, is Mekka is de plaats waarvan "alleen al de naam het hart van iedere moslim sneller doet kloppen," volgens Abad Ahmad of the Islamic Society of Central Jersey.
Deze overeenkomsten tussen Mekka en Jeruzalem zijn een uitgangspunt voor een oplossing, zoals Sheikh Palazzi schrijft:
De scheiding van de gebedsrichtingen is een manier om mogelijke rivaliteit tussen de heilige plaatsen te verminderen. Voor hen die van Allah het geschenk van evenwichtigheid en het openstaan tot verzoening hebben gekregen, moet het niet moeilijk zijn te concluderen dat aangezien niemand wil ontkennen dat moslims de complete soevereiniteit over Mekka horen te hebben, van een islamitisch standpunt gezien - tegenovergestelde, propagandistische claims niettegenstaande, er geen enkele reden is om joden in Jeruzalem hetzelfde recht te loochenen.
Ter onderbouwing van dit argument wijst Palazzi op een aantal frappante en vaak genegeerde passages in de Koran. In één ervan (5:22-23) wordt Mozes geciteerd als hij de joden opdraagt het "Heilige Land binnen te gaan (al-ard al-muqaddisa) dat God aan u heeft toegewezen." Een ander vers (17:104) laat God hetzelfde punt maken: "Wij zeiden na hem tot de kinderen van Israel "Blijft gij in het Land." Koran 2:145 stelt dat de joden " nooit uw Qibla zouden volgen, noch kunt gij hun Qibla volgen" wat aangeeft dat de Tempelberg als gebedsrichting van joden erkend wordt. God zelf zegt hier dat Jeruzalem net zo belangrijk is voor joden als Mekka voor moslims, concudeert Palazzi.
Uit zijn heldere analyse kan een duidelijke gevolgtrekking worden gemaakt: net zoals een onverdeeld Mekka onder gezag van moslims staat, zo horen joden het gezag over een onverdeeld Jeruzalem te hebben.